Chemische reactiviteit
Zink, cadmium en kwik kunnen de twee elektronen in de buitenste schil verliezen om dipositieve ionen te vormen, M2+ (waarin M staat voor een veralgemeend metaalelement), waardoor de volgende binnenste schil met een stabiele configuratie in elk geval van 18 elektronen wordt blootgelegd. Gewone chemische reacties kunnen niet genoeg energie leveren om meer dan twee elektronen te verwijderen en zo de oxidatietoestand boven +2 te brengen, hoewel elk aantal elektronen kan worden verwijderd onder omstandigheden die de nodige energie kunnen leveren, zoals intense hitte of krachtige elektrische of magnetische velden. Deze drie elementen hebben de neiging de twee buitenste elektronen te gebruiken voor covalente bindingen; deze neiging is het sterkst bij kwik, minder sterk bij zink, en het minst bij cadmium.
Zink heeft alleen de oxidatietoestand +2. Het kan twee elektronen afstaan om een elektrovalente verbinding te vormen, bijvoorbeeld zinkcarbonaat ZnCO3. Het kan die elektronen ook delen, zoals in zinkchloride, ZnCl2, een verbinding waarin de bindingen deels ionisch en deels covalent zijn. Dipositief kwik vormt ook covalente bindingen in kwikchloride, HgCl2.
Cadmiumverbindingen zijn hoofdzakelijk ionisch, maar cadmium vormt ook complexionen met liganden (atomen, ionen of moleculen die elektronen afstaan aan een centraal metaalion); b.v. het complexion met ammoniak NH3, met de formule 2+, of met het cyanide-ion, de formule 2-. Anders dan zink en kwik kan cadmium in oplossing de complexionen met de formules – en 2- vormen.
Mercury in zijn +2 en +1 oxidatietoestanden vormt de ionen Hg2+ en 2+, respectievelijk. In het laatste worden twee elektronen gedeeld in een covalente binding tussen de twee metaalatomen. Het 2+-ion vertoont weinig neiging complexen te vormen, terwijl het Hg2+-ion dit wel doet. In tegenstelling tot kwikverbindingen in de +2 toestand, die meestal covalent zijn, zijn alle gangbare kwikzouten in de +1 toestand ionisch, en de oplosbare verbindingen – bijv, kwiknitraat, Hg2(NO3)2, vertonen de normale eigenschappen van ionische verbindingen, zoals gemakkelijke dissociatie of opsplitsing in afzonderlijke ionen in oplossing.
Mercury is uitzonderlijk in die zin dat het, in tegenstelling tot zink of cadmium, bij verhitting niet gemakkelijk met zuurstof reageert, en kwikoxide vertoont niet de zure eigenschap om zouten (mercuraten) te vormen, terwijl zinkoxide dit wel gemakkelijk doet. Kwik is weer afwijkend in die zin dat het bij behandeling met verdunde zuren geen waterstof produceert, zoals zink en cadmium dat wel doen. Met vrij geconcentreerd salpeterzuur ontwikkelen zink en cadmium stikstofoxiden en vormen zink- of cadmiumnitraten; kwik geeft zowel kwiknitraat, Hg(NO3)2, als kwiknitraat, Hg2(NO3)2. Een andere eigenschap van kwik die ongebruikelijk is onder de metalen, is zijn bereidheid om stabiele verbindingen te vormen die een kwik-koolstofverbinding of een kwik-stikstofverbinding bevatten. Hierdoor vormt kwik een grote verscheidenheid aan organische verbindingen (verbindingen die altijd koolstof bevatten, meestal ook waterstof, en vaak een of meer van de elementen zuurstof, stikstof, zwavel). Over het geheel genomen vertonen de elementen van de zinkgroep dus geen vloeiende gradatie van eigenschappen, vooral door het aantal afwijkende eigenschappen van kwik, dat in veel opzichten meer gelijkenis vertoont met zilver dan met zink en cadmium.