door Denis R Alexander
Misschien moeten we beginnen met het definiëren van de term ‘evolutie’. Charles Darwin publiceerde The Origin of Species in 1859 als een theorie om de oorsprong van de biologische diversiteit te verklaren. En in die tijd was dat ook alles – een biologische theorie die christenen in feite al snel verklaarden als een bijbelse scheppingsleer.
Asa Gray, hoogleraar natuurlijke historie aan Harvard en een overtuigd christen, was lange tijd Darwin’s vertrouweling geweest en organiseerde de publicatie van The Origin of Species in Noord-Amerika. Christenen zoals Gray beweerden dat God de biologische processen van de evolutie op een voorzienige wijze had geregeld om Gods bedoelingen met de schepping te verwezenlijken. B.B Warfield, de theoloog van Princeton en prominent verdediger van de inspiratie van de Schrift, sprak over zichzelf als een ‘Darwinist van het zuiverste water’. De Britse historicus James Moore schrijft dat “op enkele uitzonderingen na de leidende christelijke denkers in Groot-Brittannië en Amerika vrij gemakkelijk in het reine kwamen met het Darwinisme en de evolutie”, en de Amerikaanse socioloog George Marsden meldt dat “met uitzondering van Louis Agassiz van Harvard, vrijwel iedere Amerikaanse protestantse zoöloog en botanicus tegen het begin van de jaren 1870 een of andere vorm van evolutie aanvaardde”.
Waarom dan, gezien deze aanvankelijk warme ontvangst, is de vijandigheid van christenen ten opzichte van de evolutieleer een eeuw later in de Verenigde Staten zo groot geworden, hetgeen zelfs heeft geleid tot “schoolboekgevechten”, waarbij in sommige staten juridische pogingen zijn ondernomen om het onderwijzen van de evolutieleer op scholen te verbieden?
Treurig genoeg is evolutie, zoals zo vaak met de grote wetenschappelijke theorieën, in de loop der jaren met allerlei ideologische bagage bezaaid geraakt.
Herbert Spencer (1820-1903) was een grote popularisator van evolutie in Noord-Amerika in het laatste deel van de 19e eeuw en verkocht 370.000 boeken, maar helaas probeerde hij van evolutie een ‘theorie-van-alles’ te maken, waarin het hele universum opsteeg naar de ultieme volmaaktheid. Het was Spencer (niet Darwin) die de term ‘survival of the fittest’ bedacht, een begrip dat met zulke verschrikkelijke gevolgen verkeerd zou worden toegepast door de Kaiser tijdens de Eerste Wereldoorlog en vervolgens door Hitler in het Derde Rijk.
“Het is aan wetenschappers om uit te vinden hoe God zijn scheppende handwerk verricht”
Wanneer Richard Dawkins vandaag de dag vertelt hoe Darwinistische evolutie hem in staat stelt een “intellectueel vervulde atheïst” te zijn, versterkt dit alleen maar het idee dat er iets diep antichristelijks aan evolutie moet zijn. Maar het feit dat er een beroep is gedaan op de evolutietheorie om zo’n breed scala aan ideologieën als communisme, kapitalisme, racisme en militarisme te rechtvaardigen, waarvan sommige elkaar wederzijds uitsluiten, zou ons moeten waarschuwen voor de gevaren van het extrapoleren van wetenschappelijke theorieën naar gebieden waar ze eigenlijk weinig of niets te zeggen hebben.
Dus is het mogelijk om christen te zijn en in evolutie te geloven? Zeker, zolang ‘evolutie’ niet verwijst naar een of andere seculiere filosofie, maar naar de biologische theorie die beschrijft hoe God alle levende wezens heeft geschapen. Dit verklaart waarom de overgrote meerderheid van de christenen die tegenwoordig actief zijn in het biologisch onderzoek er geen probleem mee hebben om de evolutietheorie op te nemen in hun geloof in God als Schepper. Onze taak als wetenschappers is om het handelen van God in de geschapen orde zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven. Wij zijn door God geroepen om waarheidssprekers te zijn. Als een evolutionair proces de beste verklaring biedt voor het ontstaan van biologische diversiteit, dan is dat prima – het is niet onze taak om God te betwijfelen over hoe Hij dingen had moeten maken, maar om te beschrijven wat Hij werkelijk heeft gedaan.
Evolutie combineert twee mechanismen. Ten eerste wordt door verschillende mechanismen variatie in genen (stukken DNA) gebracht; en ten tweede worden de gevolgen van deze mutaties getoetst aan het criterium van voortplantingssucces, de mate waarin mutaties van invloed zijn op het vermogen van individuele organismen om nakomelingen voort te brengen. Over het geheel genomen is dit een strak gereguleerd proces, dat zo ver van het idee van willekeurig toeval afstaat als men zich maar kan voorstellen. Zoals de Cambridge evolutionair bioloog Simon Conway Morris opmerkt in zijn recente boek Life’s Solution: Inevitable Humans in a Lonely Universe, als je de tape van het leven nog eens afspeelt, dan krijg je iets wat opmerkelijk veel lijkt op wat we nu hebben.
Als je je de wereld voorstelt als een matrix van miljoenen kleine vakjes die de ‘ontwerpruimte’ vertegenwoordigen, dan zullen sommige van die vakjes gevuld raken, maar andere niet. Ogen zijn tijdens de evolutie vele malen onafhankelijk van elkaar geëvolueerd. Dergelijke bevindingen zijn volledig in overeenstemming met het handelen van een scheppende God die bedoelingen en doeleinden heeft met zijn schepping.
Maar natuurlijk zijn evolutionaire processen er niet om ons moraliteit te leren; christenen zijn geroepen om zich te gedragen als kinderen van God, volgens Gods morele wet, zoals geopenbaard in de Bijbel. Omgekeerd moeten christenen de Bijbel niet misbruiken door te proberen hem te behandelen als een wetenschappelijk leerboek, terwijl de wetenschappelijke geschriften zoals wij die nu begrijpen pas duizenden jaren nadat de eerste hoofdstukken van Genesis werden geschreven, op gang kwamen. Het is anachronistisch om bijbelse teksten te behandelen alsof het artikelen zijn uit een hedendaags wetenschappelijk tijdschrift. De bijbelse scheppingsverhalen vertellen ons tijdloze waarheden over Gods bedoelingen met Zijn schepping in het algemeen, en met de mensheid in het bijzonder. Het is aan wetenschappers om uit te zoeken hoe God zijn scheppingswerk precies uitvoert.
Sommige christenen denken dat geloof in evolutie de uniciteit van de mensheid en de realiteit van het kwaad en de zondeval ondermijnt. Dat is niet zo. Het Genesis-verslag schildert Adam en Eva af als neolithische boeren. Het is heel goed mogelijk dat God zijn beeltenis schonk aan representatieve Homo sapiens die al in het Nabije Oosten leefde om wat John Stott de Homo divinus heeft genoemd voort te brengen, zij die eerst een persoonlijke gemeenschap met God hadden, maar die daarna op de meest verschrikkelijke wijze van hun nauwe wandel met God afvielen (Genesis 3.8). Allen die ongehoorzaam zijn aan God en vertrouwen op hun eigen wijsheid in plaats van op Gods wet, herhalen de historische val in hun eigen wezen (Ezechiël 28.11-19).
De vele christenen die vandaag de dag actief zijn in de biologische wetenschappen zijn verbaasd als we Gods scheppende daden ontdekken in ons dagelijks onderzoek. Wij zoeken God niet in de gaten in onze wetenschappelijke kennis, maar aanbidden God voor het geheel van Zijn geschapen orde, inclusief die opmerkelijke evolutionaire processen die God voor Zijn scheppende doeleinden heeft gebruikt.
Professor Andy McIntosh is het daar niet mee eens…
Christenen in de wetenschap
- Christenen in de wetenschap biedt bronnen, links en ondersteuning voor hen die geïnteresseerd zijn in de relatie tussen wetenschap en christelijk geloof.
- Voor meer informatie, bezoek www.cis.org.uk
- Denis R Alexander is fellow van het St Edmund’s College en redacteur van Science & Christian Belief