De grootste primaat die ooit op aarde rondliep, is misschien uitgestorven vanwege zijn reusachtige omvang en beperkte dieet, suggereert nieuw onderzoek.
Er is weinig bekend over de mysterieuze Gigantopithecus blacki, een verre verwant van orang-oetans die 3 meter hoog kon worden en 270 kilo woog.
Een nieuwe analyse van zijn dieet wijst er echter op dat hij uitsluitend in het bos leefde en at. Toen zijn leefgebied in het bos zo’n 100.000 jaar geleden kromp, was de enorme aap wellicht niet in staat genoeg voedsel te vinden om te overleven en zich voort te planten, en is hij als gevolg daarvan uitgestorven, aldus co-auteur Hervé Bocherens, een paleontoloog aan de Universiteit van Tübingen in Duitsland.
“Drakentanden”
Wetenschappers weten bijna niets over de mysterieuze aap. De eerste aanwijzing voor zijn bestaan kwam in 1935, toen de Duitse paleontoloog Gustav von Koenigswald in een apotheek in China Gigantopithecus-kiezen vond; de kiezen werden bestempeld als “drakentanden”, waarvan beoefenaars van de traditionele Chinese geneeskunde geloven dat ze allerlei kwalen kunnen genezen.
Jarenlang was dat het enige spoor van de grootste aap die ooit heeft geleefd. Sindsdien hebben onderzoekers echter tientallen tanden en een paar gedeeltelijke kaken van Gigantopithecus gevonden op verschillende plekken in Zuid-China, Vietnam en zelfs India.
“Er is geen schedel, geen postcraniaal skelet. Alles is heel mysterieus,” vertelde Bocherens aan Live Science.
Op basis van fossielen denken onderzoekers dat G. blacki ten minste 1 miljoen jaar door Zuidoost-Azië heeft gezworven en ongeveer 100.000 jaar geleden is uitgestorven. Zijn morfologie suggereert dat zijn meest nabije levende verwanten orang-oetans zijn, wat betekent dat Afrikaanse primaten zoals chimpansees nauwer verwant zijn aan de mens dan aan G. blacki, zei hij.
Overgroeide panda’s?
Wetenschappers wisten nog betrekkelijk weinig over hoe het gigantische beest leefde en waarom het uitstierf, hoewel er theorieën in overvloed zijn. Gezien de gelijkenis tussen de grote omvang van de kiezen van G. blacki en de uit de kluiten gewassen tanden van reuzenpanda’s, hebben sommigen beweerd dat G. blacki zich uitsluitend voedde met bamboe. Maar de slijtage van de tanden van G. blacki suggereert dat hij een zwaar fruitdieet at, met bladeren en wortels in de mix, aldus Bocherens.
Om een beter beeld te krijgen, voerden Bocherens en zijn collega’s een chemische analyse uit van een Gigantopithecus blacki tand die voor het eerst werd ontdekt in een grot in Thailand in de buurt van een dam die wemelde van andere fossielen, waaronder overblijfselen van orang-oetans, herten, buffels en stekelvarkens. (De dam is inmiddels voltooid en de vindplaats is weggespoeld, aldus Bocherens.)
Omdat grassen en bladgewassen licht verschillende chemische routes voor fotosynthese gebruiken, accumuleren grassen hogere niveaus van koolstof-13 (dat wil zeggen koolstof met zeven neutronen) dan koolstof-12 (dat zes neutronen heeft). Wanneer dieren in de voedselketen deze planten eten, behouden zij de chemische signatuur van hun dieet in de verhouding van deze koolstofisotopen in hun botten en tanden. Zo konden de wetenschappers het dieet en de habitat van G. blacki identificeren aan de hand van de verhouding van de koolstofisotopen in zijn tandglazuur. Het team analyseerde ook de voedingssignatuur van de andere grote zoogdieren die op de vindplaats in Thailand werden aangetroffen, alsmede de diëten van bestaande grote zoogdieren.
Ter plekke uitgestorven
Het bleek dat G. blacki uitsluitend in beboste gebieden at, en vermoedelijk ook leefde. Maar de koolstofratio’s in de andere dieren uit de grot toonden aan dat zij een mix van voedsel uit zowel de savanne als het bos aten. Dat suggereert dat in de tijd dat de gigantische aap leefde, Zuidoost-Azië een mozaïek van bos en savanne was. Gigantopithecus blacki leefde dus in de buurt van enorme stukken grasland, maar foerageerde niet in de nabijgelegen graslanden.
De combinatie van dit beperkte dieet en zijn enorme afmetingen kan de reusachtige wezens de das om hebben gedaan, aldus Bocherens.
“Leven in het bos was echt de enige optie voor Gigantopithecus. Dus als het bos verdwijnt, is er geen mogelijkheid om een andere habitat te vinden,” zei Bocherens.
Het is waarschijnlijk dat elke keer dat het klimaat koeler en droger werd op verschillende momenten in het Pleistoceen tijdperk, het beboste gebied kromp en de populatie van G. blacki instortte. Ergens zo’n 100.000 jaar geleden deed zich een koudegolf voor en waren er gewoon te weinig van de reusachtige beesten over om te overleven, zo speculeren de onderzoekers.
Als ondersteunend bewijs voor deze hypothese merkt Bocherens op dat soortgelijke “populatieknelpunten” het verspreidingsgebied van orang-oetans van bijna geheel Zuidoost-Azië hebben teruggebracht tot hun huidige kleine leefgebieden in de regenwouden van Sumatra en Borneo. Orang-oetans hebben echter kleinere lichamen en kunnen hun stofwisseling tot een zeer laag niveau terugbrengen tijdens de seizoenen waarin fruit niet beschikbaar is, wat er waarschijnlijk toe heeft bijgedragen dat hun populatie stabiel bleef tijdens perioden waarin er weinig bos was. Gigantopithecus had die optie misschien niet.
Toch verklaart het verhaal niet helemaal waarom G. blacki verdween, zei Bocherens.
“Er waren veel schommelingen in het klimaat, en er waren ook koudere en drogere omstandigheden.” zei Bocherens. “Ik zie dit als een beginnend onderzoek. Het legt een nieuw stukje in de puzzel, en de puzzel is niet erg compleet.”
Volg Tia Ghose op Twitter en Google+. Volg Live Science @livescience, Facebook & Google+. Origineel artikel op Live Science.
Recent news