Door Christian Jarrett
Het is nog niet zo lang geleden dat spiegelneuronen werden aangeprezen als een van de meest opwindende ontdekkingen in de neurowetenschappen (of meest gehyped, afhankelijk van je perspectief). Deze hersencellen werden voor het eerst ontdekt bij apen en vuren wanneer een individu een beweging uitvoert of wanneer hij iemand anders die beweging ziet uitvoeren. Deze automatische neurale spiegeling van andermans handelingen werd door sommige wetenschappers geïnterpreteerd als de zetel van menselijke empathie. De meest prominente voorvechter van de cellen, de Amerikaanse neurowetenschapper Vilayanur Ramachandran, beschreef ze als “de neuronen die de beschaving hebben gevormd” en in 2000 zei hij (on)beroemd dat ze voor de psychologie zouden doen wat DNA voor de biologie deed. Bijna 20 jaar later hebben we bewijs dat spiegelneuronen de basis vormen voor menselijke empathie. Volgens een nieuwe meta-analyse en systematische review die als preprint op PsyArXiv is vrijgegeven, is het korte antwoord “niet veel”.
Het onderzoeksteam, geleid door Soukayna Bekkali en Peter Enticott van de Universiteit van Deakin, zocht in de literatuur naar alle Engelstalige studies die bij mensen waren uitgevoerd en die hadden onderzocht of spiegelneuronenactiviteit gecorreleerd was met empathie.
Deze zoektocht leidde tot de identificatie van 52 relevante papers waarbij meer dan 1000 deelnemers waren betrokken. In deze studies werden verschillende methoden gebruikt om de activiteit van de spiegelneuronen te meten (waaronder fMRI-scanning van de hersenen, EEG-registratie van hersenactiviteit en TMS – magnetische stimulatie die typisch wordt toegepast op de motorische cortex, om na te gaan in hoeverre deze al geactiveerd was door het zien van bewegingen van anderen). Er waren ook verschillende metingen van empathie: meestal zelfrapportagevragenlijsten, maar ook metingen van “motorische empathie” (het automatisch nabootsen van andermans bewegingen) en het herkennen van andermans gezichtsemoties.
Er was een opvallend gebrek aan objectieve metingen van empathie, zoals het kijken naar de hartslag van de deelnemers of de huidgeleiding (de onvrijwillige productie van zweet als onderdeel van een emotionele reactie). Over het algemeen waren de steekproeven klein en de methoden zeer inconsistent.
Bekkali en haar collega’s hebben de literatuur uitgesplitst naar motorische empathie, emotionele empathie (voelen wat een ander voelt) en/of cognitieve empathie (weten wat een ander voelt of denkt).
Wat betreft motorische empathie wees het verzamelde bewijsmateriaal niet op een verband met spiegelneuronenactiviteit. Wat emotionele empathie betreft, was er geen bewijs voor een verband met spiegelneuron activiteit in een belangrijk hersengebied waar deze cellen zouden verblijven (de inferieure pariëtale lobule; IPL) en slechts zwak bewijs voor een verband met veronderstelde spiegelneuron activiteit in een ander belangrijk hersengebied, de inferieure frontale gyrus (IFG). “Het blijft onduidelijk hoe het spiegelneuronensysteem verband houdt met de ervaring van emotionele empathie,” zeiden de onderzoekers.
In termen van cognitieve empathie, was er geen bewijs voor een spiegelneuron link in de IPL en zwak bewijs voor een link met activiteit in de IFG. “De huidige resultaten suggereren dat spiegelneuronactiviteit een rol kan spelen in cognitieve empathie,” zeiden de onderzoekers, eraan toevoegend dat “het spiegelneuronensysteem mogelijk één neurofysiologisch mechanisme is dat cognitieve empathie onderhoudt.”
Eén probleem bij het interpreteren van het bestaande bewijsmateriaal is dat de resultaten de neiging hadden te variëren afhankelijk van de gebruikte methoden, niet alleen in termen van hoe spiegelneuronactiviteit en empathie werden gemeten, maar ook afhankelijk van de stimuli die aan de deelnemers werden gepresenteerd, zoals of ze echte beelden bekeken van mensen die acties uitvoeren, of cartoons, en of de beelden dynamisch of statisch waren. Er is momenteel geen algemeen aanvaarde “gouden standaard” voor het meten van de activiteit van spiegelneuronen bij mensen, zo merkten de auteurs van het onderzoek ook op, en er zijn aanwijzingen dat er in de literatuur een probleem is met de dossierklassen, waarbij positieve resultaten eerder worden gepubliceerd.
Ten slotte, hoewel dit grondige onderzoek van het bestaande bewijsmateriaal enkele bescheiden aanwijzingen aan het licht bracht dat spiegelneuronen betrokken kunnen zijn bij empathie – met name cognitieve empathie (of het begrijpen van andermans perspectieven) – is er tot op heden geen bewijs dat spiegelneuronen een oorzakelijke rol spelen bij empathie of noodzakelijk zijn voor empathie.
Toen de opwinding over spiegelneuronen op zijn hoogtepunt was, was het gebruikelijk dat krantencolumnisten en mediacommentatoren deze cellen met een gerust hart noemden wanneer ze het over empathie hadden. “Het is dankzij deze cellen dat we bereid zijn om vreemden in nood te helpen”; “de beste romcoms triggeren onze spiegelneuronen”; “altruïsten hebben meer spiegelneuronen”, enzovoort. We liepen op de zaken vooruit. Na meer dan twintig jaar onderzoek herinnert dit nieuwe overzicht ons er nuchter aan dat ons begrip van de neurale basis van empathie, en met name de rol die spiegelneuronen spelen, nog verre van compleet is.
-Is the Putative Mirror Neuron System Associated with Empathy? A Systematic Review and Meta-Analysis
Christian Jarrett (@Psych_Writer) is redacteur van BPS Research Digest