Twee jaar geleden schreef een ambtenaar in het Duitse Menden op de dag van zijn pensionering een afscheidsbericht aan zijn collega’s waarin stond dat hij 14 jaar lang niets had gedaan. “Sinds 1998,” schreef hij, “was ik wel aanwezig, maar niet echt. Dus ik ga me goed voorbereiden op mijn pensioen-Adieu.” De e-mail lekte uit naar de Duitse Westfalen-Post en werd al snel wereldnieuws. De publieke arbeidsethos was gekrenkt en in de dagen die volgden klaagde de burgemeester van Menden over het incident, waarbij hij zei dat hij “een flinke dosis woede voelde.”
De gemeente Menden stuurde een persbericht uit waarin ze betreurde dat de werknemer zijn superieuren nooit op de hoogte had gesteld van zijn inactiviteit. In een minder bekend interview met de Duitse krant Bild een maand later, antwoordde de voormalige werknemer dat zijn e-mail verkeerd was opgevat. Hij had al 14 jaar geen werk meer vermeden; naarmate zijn afdeling groeide, werden zijn opdrachten gewoon aan anderen overgedragen. “Er is nooit frustratie van mijn kant geweest en ik zou de e-mail zelfs vandaag nog hebben geschreven. Ik heb mijn diensten altijd aangeboden, maar het is niet mijn probleem als ze die niet willen,” zei hij.
Het verhaal van deze Duitse bureaucraat riep enkele vragen op over het moderne verslappen. Betekent het hebben van een baan noodzakelijkerwijs dat je werkt? Zo niet, hoe en waarom verliest een baan dan zijn inhoud? En wat kan er gedaan worden om werknemers minder lui te maken – of is dat wel de juiste vraag in een systeem dat zo is opgezet als het onze? Na gesprekken met 40 toegewijde luilakken denk ik dat ik wel een paar antwoorden kan geven.
De meeste arbeidssociologen neigen naar de opvatting dat niet-werken op het werk een marginaal, zo niet te verwaarlozen verschijnsel is. Alle statistieken wijzen in de richting van een algemene intensivering van het werk, met steeds meer burn-outs en andere stresssyndromen die ons parten spelen. Toch zijn er meer gedetailleerde onderzoeken waaruit blijkt dat de gemiddelde tijd die op het werk aan privé-activiteiten wordt besteed tussen 1,5 en drie uur per dag bedraagt. Door de publieksstromen voor bepaalde websites te meten, heeft men ook kunnen vaststellen dat rond de eeuwwisseling 70% van het internetverkeer in de VS dat via pornografische sites verloopt, dit tijdens de werkuren deed, en dat 60% van alle online aankopen tussen 9 en 17 uur werden gedaan. Wat soms “cyberloafing” wordt genoemd, is bovendien niet alleen waargenomen in de VS (waar de meeste arbeidstijdonderzoeken worden uitgevoerd), maar ook in landen als Singapore, Duitsland en Finland.
Zelfs al neemt het percentage werknemers dat beweert voortdurend op het toppunt van hun kunnen te werken langzaam toe, de meerderheid blijft nog steeds onaangetast. In feite is het percentage mensen dat zegt nooit hard te werken al lang veel groter dan het percentage dat zegt dat altijd te doen. De artikelen en boeken over de gestresste fractie van de mensheid zijn in de duizenden te tellen, maar waarom is er zo weinig geschreven over dit tegenovergestelde uiterste?
Meer verhalen
De weinige boeken die over dit onderwerp zijn geschreven, zijn geschreven door luilakken zelf. In Bonjour Paresse geeft de Franse schrijfster Corinne Maier haar eigen verklaring voor professionele onthechting. Maier opent het boek (dat haar uiteindelijk een baan kostte) door te verklaren dat de sociale wetenschap jammerlijk heeft gefaald om de mechanismen van kantoorwerk te begrijpen: “Miljoenen mensen werken in het bedrijfsleven, maar de wereld is ondoorzichtig. Dat komt omdat de mensen die er het meest over praten – en dan bedoel ik de universiteitsprofessoren – er nooit gewerkt hebben; zij hebben er geen verstand van”. Maier, die jaren als bureaucraat bij het nutsbedrijf Électricité de France heeft gewerkt, stelt dat werk steeds meer wordt gereduceerd tot “doen alsof”, dat op kantoor “het imago zwaarder weegt dan het product, de verleiding zwaarder dan de productie.”
Onder deze omstandigheden worden geveinsde gehoorzaamheid en nep-engagement zo centraal in het werk dat een afwijking van die handelingen voor iedereen tot schaamte kan leiden. Zoals zij zich herinnert: “Op een dag durfde ik midden in een vergadering over motivatie te zeggen dat de enige reden dat ik kwam werken was om eten op tafel te zetten. Er vielen 15 seconden absolute stilte en iedereen leek zich ongemakkelijk te voelen. Hoewel het Franse woord voor werk, ‘travail’, etymologisch is afgeleid van een martelwerktuig, is het absoluut noodzakelijk om onder alle omstandigheden te laten weten dat je werkt omdat je in je werk bent geïnteresseerd.”
De kloof tussen imago en inhoud is ook een terugkerend thema in de strip Dilbert, waarvan de maker, Scott Adams, werd geïnspireerd door zijn weinig inspirerende ervaringen in de werkende wereld. Telkens weer stelt Adams niet alleen het verband tussen werk en rationaliteit ter discussie, maar ook de relatie tussen werk en productiviteit: “Werk kan worden gedefinieerd als ‘alles wat je liever niet zou doen’,” zegt hij. “Productiviteit is een andere zaak.”
In het voorwoord van de Dilbert-collectie This Is the Part Where You Pretend to Add Value, geeft Adams openlijk zijn indrukken van 16 jaar dienstverband bij Crocker National Bank en Pacific Bell:
“Als ik mijn 16 jaar in het bedrijfsleven met één zin zou moeten beschrijven, zou dat zijn ‘doen alsof je waarde toevoegt.’ … De sleutel tot carrièrevooruitgang is waardevol overkomen, ondanks alle harde bewijzen van het tegendeel. … Als u vandaag de dag enige werkelijke waarde toevoegt aan uw bedrijf, gaat uw carrière waarschijnlijk niet in de goede richting. Echt werk is voor mensen onderaan de ladder die van plan zijn daar te blijven.”
Andere kantoormedewerkers hebben soortgelijke verhalen verteld. In The Living Dead betreurt David Bolchover “de dominantie van beeld boven werkelijkheid, van verdoezeling boven duidelijkheid, van politiek boven prestatie”, en in City Slackers verklaart Steve McKevitt, een gedesillusioneerde “bedrijfs- en communicatiedeskundige”, somber: “In een maatschappij waarin presentatie alles is, gaat het niet langer om wat je doet, maar om hoe je eruit ziet alsof je het doet.”
De simulatie, het verdoezelen, het verlies van betekenis, het jargon, de spelletjes, de kantoorpolitiek, de crises, de verveling, de wanhoop en het gevoel van onwerkelijkheid – dit zijn ingrediënten die vaak terugkeren in populaire verslagen over het werkende leven. Het risico dat ontstaat wanneer ze alleen in de populaire cultuur voorkomen, is dat we ze gaan beschouwen als metaforen of overdrijvingen die misschien wel op onze eigen banen van toepassing zijn, maar niet op werk in het algemeen. Maar wat zou er gebeuren als we deze “onserieuze” verhalen over het arbeidsleven serieuzer zouden nemen?
Kijk eens naar de laatste roman van David Foster Wallace, The Pale King, waarin een ambtenaar van de belastingdienst bij zijn bureau sterft en daar dagenlang blijft liggen zonder dat iemand merkt dat hij dood is. Dit kan worden gelezen als een briljante satire over hoe het werk de levendigheid wegneemt, zodat niemand merkt of je dood of levend bent. Maar in de strikte zin van het woord was dit geen fictie. In 2004 stierf in Finland een ambtenaar van een belastingkantoor op precies dezelfde manier toen hij belastingaangiften controleerde. Hoewel er ongeveer 100 andere werknemers op dezelfde verdieping waren en ongeveer 30 werknemers op de controleafdeling waar hij werkte, duurde het twee dagen voordat zij merkten dat hij dood was. Niemand van hen scheen het verlies van zijn arbeid te voelen; hij werd pas gevonden toen een vriend langs kwam om met hem te lunchen.
Hoe kon het dat niemand het merkte? Ik sprak met meer dan 40 mensen die de helft van hun werktijd aan privé-activiteiten besteedden – een verschijnsel dat ik “lege arbeid” noem. Ik wilde weten hoe ze dat deden, en ik wilde weten waarom. “Waarom” bleek het gemakkelijke deel te zijn: Voor de meeste mensen is werk gewoon klote. We haten maandagen en verlangen naar vrijdagen – het is geen toeval dat er aanwijzingen zijn dat de hartsterfte op maandagochtend een piek vertoont.
Er zijn natuurlijk uitzonderingsgevallen. Volgens een Gallup-rapport van vorig jaar is 13 procent van de werknemers uit 142 landen “geëngageerd” in hun werk. Twee keer zo veel werknemers zijn echter “actief niet betrokken” – ze zijn negatief en mogelijk vijandig tegenover hun organisaties. De meerderheid van de werknemers is echter gewoon “uitgecheckt”, aldus het rapport.
Foot-dragging, shirking, loafing, en slacking zijn manieren om werk te vermijden binnen de kaders van de loonarbeid. In 1911 noemde Frederick W. Taylor, de beruchte grondlegger van het “wetenschappelijk management”, werkontwijking “het grootste kwaad waarmee de werkende mensen van zowel Engeland als Amerika nu te kampen hebben”. Zijn pogingen om werkverzuim uit te roeien zetten de koers uit voor een eeuwigdurend kat-en-muisspel, tussen de tijd-studie mannen en de arbeiderscollectieven, dat veel langer zou duren dan het industriële stuk-werk systeem.
Voor Taylor was het project om het arbeidsproces transparant te maken een belangrijke stap in de richting van efficiency – niet alleen omdat het de optimalisatie van elke bewerking mogelijk maakte, maar ook omdat het de macht onttrok aan het arbeiderscollectief, met zijn “natuurlijke” neiging tot “lanterfanten”, en deze in handen gaf van het management, of zoals Taylor het zou willen, van de wetenschap. Vandaag de dag, nu het arbeidsproces op nieuwe manieren ondoorzichtig is geworden, is het “kwaad” waarvan Taylor ooit sprak misschien voorgoed teruggekeerd.
Iets wat Taylor zou hebben verbaasd, is dat lummelen niet altijd het produkt is van ontevredenheid, maar ook van het hebben van te weinig taken om de uren te vullen. Volgens herhaalde enquêtes van Salary.com is het niet hebben van “genoeg werk om te doen” de meest voorkomende reden om te verslappen op het werk. De dienstensector biedt nieuwe soorten werk waarbij de perioden van stilstand lang zijn en moeilijker uit te schakelen dan aan de lopende band: Een bloemist die waakt over een lege bloemenwinkel, een logistiek manager die al zijn werk tussen 14.00 en 15.00 uur deed, en een bankbediende die verantwoordelijk was voor een niet zo populair verzekeringsprogramma zijn enkele voorbeelden van werknemers met wie ik sprak en die er nooit actief naar streefden om minder te werken. Net als de ambtenaar van Menden boden zij hun diensten aan, maar toen de stroom opdrachten afnam, schreeuwden zij dat niet van de daken.
Velen zouden zeggen dat de onderwerkenden met hun bazen moeten praten, maar dat helpt niet altijd. Ik sprak met een Zweedse bankbediende die zei dat hij maar 15 minuten per dag werk had. Hij vroeg zijn manager om meer verantwoordelijkheden, maar dat mocht niet baten, en vertelde zijn baas toen van zijn luiheid. Kreeg hij meer te doen? Nauwelijks. Toen ik met hem sprak, werkte hij dagen van drie uur – er waren wetten die een kortere werkdag verbood – en zijn interventie voegde slechts nog eens 15 minuten aan zijn werklast toe.
Er is een wijdverbreid geloof dat er altijd meer werk is voor degenen die dat willen. Maar is dat waar? Overal waar we kijken, neemt technologie de plaats in van menselijke arbeid. In de OESO-landen is de productiviteit sinds de jaren ’70 meer dan verdubbeld. Toch is er geen beweging waarneembaar om het aantal werkuren van werknemers te verminderen in verhouding tot deze toegenomen productiviteit; in plaats daarvan worden de deugden van het “scheppen van banen” rondgebazuind door zowel Democraten als Republikeinen. Het project van het scheppen van banen is niet volledig mislukt, maar de werkloosheid blijft een feit.
Wat meer is, de banen die worden geschapen, zijn vaak niet bevredigend genoeg. Onvrijwillig luilakken kan eerst worden opgevat als een ware zaligheid: “Hé, ik hoef niet te werken!” herinnert een van mijn ondervraagden zich. Maar naarmate de jaren verstrijken, zullen de meesten van ons hunkeren naar een zinvolle activiteit. Ik interviewde een archivaris die zijn masterscriptie schreef terwijl hij aan het werk was en een metrokaartjesverzamelaar die muziek componeerde in zijn kleine hokje. Als je geluk hebt, kunnen deze activiteiten worden uitgeoefend binnen het kader van de loonarbeid – maar dat is heel moeilijk te verkrijgen. Onze economie produceert ongelijkheden in inkomen en werkzekerheid, maar ook, dat moeten we erkennen, in stimulatie en inhoud.