Mensen hebben een opponeerbare duim, dat wil zeggen dat ze in staat zijn de duim gelijktijdig te buigen, te abduceren en mediaal te roteren (pollex), zodat de duimpunt tegen de punten van de andere vingers komt te liggen. Dit wordt mogelijk gemaakt door een sellar (zadelvormig) gewricht tussen het trapezium (het polsbeen dat de duim ondersteunt) en het eerste middenhandsbeentje, waardoor de duim over een bereik van ongeveer 45° om zijn eigen lange as kan draaien. De mens deelt de pollicale opposabiliteit met de meeste andere catarhines (apen en mensapen uit de oude wereld). De mens verschilt echter van de andere primaten doordat hij een relatief langere en meer distaal geplaatste duim heeft (zie Relatieve duimlengte) en doordat hij grotere duimspieren heeft (de duimspieren maken bij de mens ongeveer 39% uit van de massa van de intrinsieke handspieren, tegenover slechts 24% bij chimpansees). Deze verschillen, vooral wat de relatieve duimlengte betreft, maken het voor niet-menselijke primaten moeilijk om bij het manipuleren van kleine voorwerpen precisiewrepen van top tot teen uit te voeren (zodat kleine voorwerpen meestal met de duim tegen de laterale zijde van de wijsvinger moeten worden gedrukt). De grotere beweeglijkheid van de menselijke duim, en ons verbeterde vermogen om kleine voorwerpen te manipuleren met duimpunt-tot-vingerpunt precisiegrepen, zijn waarschijnlijk geëvolueerd voor fijnere manipulatieve vaardigheden in de context van een toegenomen afhankelijkheid van, en ontwikkeling van, technologie.
Tegenstelbaarheid van de duim
Previous articlePMCNext article I addressed My Biggest Skincare Concern of Texture-Heres How Im Saving My Skin