Je overtuigt jezelf er in zekere zin van dat je door externe omstandigheden gebonden bent om te handelen, om zo te ontsnappen aan de angst van de vrijheid. Sartre zegt dat mensen “veroordeeld zijn om vrij te zijn”: of ze nu een “objectief” moreel systeem aannemen om deze keuze voor hen te maken, of alleen hun pragmatische zorgen volgen, ze kunnen niet anders dan zich ervan bewust zijn dat ze er – fundamenteel – geen deel van uitmaken. Bovendien, als mogelijke intentionele objecten van iemands bewustzijn, is men fundamenteel geen deel van zichzelf, maar veeleer precies datgene waar men zich, als bewustzijn, tegenover afzet; samen met al het andere waarvan men zich bewust zou kunnen zijn.
Fundamenteel gelooft Sartre dat de mensheid niet aan verantwoordelijkheid kan ontsnappen door een extern moreel systeem aan te nemen, omdat het aannemen van zo’n systeem op zichzelf een keuze is die we, impliciet of expliciet, onderschrijven, waarvoor we de volledige verantwoordelijkheid moeten nemen. Sartre stelt dat men zich niet aan deze verantwoordelijkheid kan onttrekken, omdat elke poging om zich los te maken van de vrijheid van keuze op zichzelf een demonstratie van keuze is, en keuze is afhankelijk van iemands wil en verlangens. Hij stelt: “Ik ben zelf verantwoordelijk voor mijn verlangen om verantwoordelijkheden te ontvluchten.”
Als mens kan men niet beweren dat zijn daden bepaald worden door krachten van buitenaf; dit is de kernverklaring van het existentialisme. Men is “veroordeeld” tot deze eeuwige vrijheid; de mens bestaat al voordat de definitie van de menselijke identiteit bestaat. Men kan zichzelf niet definiëren als een ding in de wereld, omdat men de vrijheid heeft anders te zijn. Men is niet “een filosoof”, omdat men op een gegeven moment de activiteiten moet/zal staken die het zelf definiëren als “een filosoof”. Elke rol die iemand aanneemt, definieert hem niet, omdat er uiteindelijk een einde komt aan het aannemen van die rol; dat wil zeggen dat ons andere rollen zullen worden toegekend, “een kok”, “een moeder”. Het zelf is niet constant, het kan geen ding in de wereld zijn. Hoewel men geen positieve waarde kan toekennen aan definities die op zichzelf van toepassing kunnen zijn, blijft men in staat te zeggen wat men niet is.
Deze innerlijke angst over morele onzekerheid is een centraal onderliggend thema in het existentialisme, omdat de angst getuigt van een persoonlijk gevoel van verantwoordelijkheid over de keuzes die men gedurende het leven maakt. Zonder de nadruk op persoonlijke keuze, kan men gebruik maken van een extern moreel systeem als een hulpmiddel om anderszins immorele daden te moraliseren, wat leidt tot ontkenning van het zelf. Volgens het existentialisme zouden toegewijde professionals van hun respectievelijke morele codes – priesters die de heilige schriften interpreteren, advocaten die de grondwet interpreteren, artsen die de eed van Hippocrates interpreteren – in plaats van het zelf van verantwoordelijkheid te ontslaan bij het uitvoeren van hun taken, zich bewust moeten zijn van hun eigen betekenis in het proces. Deze erkenning impliceert het in vraag stellen van de moraliteit van alle keuzes, het nemen van verantwoordelijkheid voor de gevolgen van de eigen keuze en dus; een voortdurende herwaardering van de eigen en andermans steeds veranderende menselijkheid. Men mag geen kwade trouw uitoefenen door de vrijheid van keuze en verantwoordelijkheid van zichzelf te ontkennen. Het op zich nemen van de last van persoonlijke verantwoordelijkheid in alle situaties is een intimiderend voorstel – door te wijzen op de vrijheid van het individu, probeert Sartre aan te tonen dat de sociale rollen en morele systemen die we aannemen ons beschermen tegen het moreel verantwoordelijk zijn voor onze daden.