door Leanne Guenther
Er was eens een klein meisje dat in een dorpje bij het bos woonde. Als ze naar buiten ging, droeg het meisje een rode mantel, dus iedereen in het dorp noemde haar Roodkapje.
Op een ochtend vroeg Roodkapje aan haar moeder of ze naar haar grootmoeder mocht, want het was al een tijdje geleden dat ze elkaar gezien hadden.
“Dat is een goed idee,” zei haar moeder. Dus pakten ze een mooi mandje in voor Roodkapje om naar haar grootmoeder te brengen.
Toen het mandje klaar was, trok het kleine meisje haar rode mantel aan en kuste haar moeder gedag.
“Denk eraan, ga rechtstreeks naar oma’s huis,” waarschuwde haar moeder. “Treuzel niet onderweg en praat alsjeblieft niet met vreemden! Het bos is gevaarlijk.”
“Maak je geen zorgen, mama,” zei Roodkapje, “Ik zal voorzichtig zijn.”
Maar toen Roodkapje in het bos mooie bloemen zag, vergat ze haar belofte aan haar moeder. Ze plukte er een paar, keek een tijdje naar de vlinders die rondfladderden, luisterde naar het gekwaak van de kikkers en plukte er toen nog een paar.
Roodkapje genoot zo van de warme zomerdag, dat ze niet merkte dat er een donkere schaduw achter haar uit het bos naderde…
Opeens verscheen de wolf naast haar.
“Wat doe je hier, klein meisje?”
vroeg de wolf met een zo vriendelijk mogelijke stem.
“Ik ben op weg naar mijn oma, die aan de andere kant van het bos woont, bij de beek,” antwoordde Roodkapje.
Toen besefte ze hoe laat ze was en verontschuldigde zich snel en haastte zich over het pad naar het huis van haar oma.
De wolf nam intussen een kortere weg…
De wolf, een beetje buiten adem van het rennen, kwam bij oma aan en klopte lichtjes op de deur.
“Oh godzijdank lieverd! Kom binnen, kom binnen! Ik was doodongerust dat je iets in het bos was overkomen,” zei oma in de veronderstelling dat de klop haar kleindochter was.
De wolf liet zichzelf binnen. Arme Oma had geen tijd meer om nog een woord te zeggen, voordat de wolf haar opslokte!
De wolf liet een tevreden boer, en snuffelde toen in Oma’s klerenkast om een nachtjapon te vinden die hij mooi vond. Hij deed er een kittig slaapmutsje bij en depte wat van grootmoeders parfum achter zijn puntoren.
Een paar minuten later klopte Roodkapje op de deur. De wolf sprong in bed en trok de dekens over zijn neus. “
“Ik ben het, Roodkapje.”
“Oh wat lief! Kom binnen, liefje,” kraste de wolf.
Toen Roodkapje het huisje binnenkwam, kon ze haar grootmoeder nauwelijks herkennen.
“Grootmoeder! Uw stem klinkt zo vreemd. Is er iets aan de hand?” vroeg ze.
“O, ik ben gewoon een beetje verkouden,” piepte de wolf en kuchte even om het duidelijk te maken.
“Maar grootmoeder! Wat heeft u grote oren,” zei Roodkapje terwijl ze dichter naar het bed toeging.
“Zo kan ik u beter horen, liefje,” antwoordde de wolf.
“Maar grootmoeder! Wat heb je grote ogen,” zei Roodkapje.
“Dan kan ik je beter zien, liefje,” antwoordde de wolf.
“Maar grootmoeder! Wat heeft u grote tanden,” zei Roodkapje met een licht trillende stem.
“Om je mee op te eten, liefje,” brulde de wolf en hij sprong uit het bed en begon het meisje te achtervolgen.
Bijna te laat besefte Roodkapje dat de persoon in het bed niet haar grootmoeder was, maar een hongerige wolf.
Ze rende door de kamer en door de deur, terwijl ze zo hard als ze kon riep: “Help!
Een houthakker die in de buurt boomstammen aan het hakken was, hoorde haar schreeuw en rende zo snel als hij kon naar het huisje.
Hij greep de wolf en liet hem de arme grootmoeder uitspugen, die een beetje van slag was door de hele ervaring, maar nog wel heel.”O oma, ik was zo bang!” snikte Roodkapje, “ik zal nooit meer met vreemden praten of in het bos ronddwalen.”
“Zo, zo, kind. Je hebt een belangrijke les geleerd. Gelukkig schreeuwde je hard genoeg, zodat deze aardige boswachter je kon horen!
De boswachter sloeg de wolf neer en droeg hem diep het bos in, waar hij geen mensen meer lastig zou vallen.
Roodkapje en haar grootmoeder hadden een lekkere lunch en een lang gesprek.