Rechten van beschuldigden, in het recht, de rechten en voorrechten van een persoon die van een misdrijf wordt beschuldigd, waardoor hem een eerlijk proces wordt gegarandeerd. Aanvankelijk (over het algemeen vanaf de 18e eeuw) bleven deze rechten hoofdzakelijk beperkt tot het eigenlijke proces zelf, maar in de tweede helft van de 20e eeuw begonnen veel landen ze uit te breiden tot de perioden voor en na het proces.
Alle rechtssystemen bieden, althans op papier, garanties die bepaalde basisrechten van de beschuldigde verzekeren. Daartoe behoren het recht op berechting door een jury (tenzij van berechting door een jury wordt afgezien), het recht op vertegenwoordiging door een raadsman (althans wanneer hij van een ernstig misdrijf wordt beschuldigd), het recht om getuigen en bewijzen aan te voeren die hem in staat stellen zijn onschuld te bewijzen, en het recht om zijn beschuldigers te confronteren (d.w.z. een kruisverhoor af te nemen), alsmede vrijwaring van onredelijke huiszoekingen en inbeslagnemingen en vrijwaring van dubbele strafbaarheid.
Aan het proces zijn bepaalde zeer algemene rechten verbonden. Een beschuldigde mag niet voor onbepaalde tijd in de gevangenis wegkwijnen, maar moet een snel proces krijgen. Hieraan zijn het recht op een redelijke borgtocht en het verbod om zonder borgtocht langer dan een bepaalde tijd in hechtenis te worden gehouden, verbonden.
Het belangrijkste recht is het recht om door een raadsman te worden vertegenwoordigd. In de tweede helft van de 20e eeuw werd dit recht uitgebreid tot de periode vanaf de arrestatie tot aan het uiteindelijke beroep. Verschillende landen hebben verschillende termijnen vastgesteld waarbinnen een verdachte moet worden bijgestaan door een raadsman, alsook verschillende soorten misdrijven waarvoor een raadsman moet worden ingeschakeld indien de verdachte behoeftig is. De Verenigde Staten hebben op dit gebied de meest ingrijpende veranderingen doorgevoerd en hebben een voorbeeld gesteld dat andere landen zijn beginnen na te volgen. In wezen bepaalt het Amerikaanse systeem dat de beschuldigde recht heeft op een raadsman vanaf het moment dat hij in hechtenis is genomen tot het moment waarop alle rechtsmiddelen zijn uitgeput. Het Hooggerechtshof heeft bovendien bepaald dat wanneer de beschuldigde onvermogend is, het recht op een raadsman moet worden uitgevoerd door een door de rechtbank aangewezen advocaat ter beschikking te stellen voor alle misdrijven waarop gevangenisstraf kan staan. Het Hof heeft het recht van een onvermogende verdachte op een raadsman vastgelegd in de zaken Powell v. Alabama (1932) en Gideon v. Wainwright (1963). Het Hooggerechtshof besliste ook dat de beschuldigde bij zijn arrestatie zowel op de hoogte moet worden gebracht van dit recht op een raadsman als van het recht om geen vragen te beantwoorden die bewijs tegen hem kunnen opleveren (zie Miranda v. Arizona). Beide rechten werden ingevoerd om te voorkomen dat de politie onvrijwillige bekentenissen zou afdwingen die als bewijs in de rechtbank zouden kunnen worden gebruikt.
In landen met een burgerlijk recht, zoals Frankrijk en Duitsland, wordt minder nadruk gelegd op het belang van de bekentenis als bewijs. Zij wordt slechts als één bewijsstuk beschouwd. Omdat bekentenissen niet zo belangrijk zijn, zijn de rechten op een advocaat en op zwijgen minder duidelijk omschreven. Als gevolg daarvan hebben zich, met name in Frankrijk, tijdens de periode van verhoor bepaalde gevallen van misbruik voorgedaan.
Andere belangrijke rechten die aan de beschuldigde worden gegarandeerd, zijn die welke hem beschermen tegen onrechtmatig verzameld bewijsmateriaal, of het nu gaat om huiszoeking en inbeslagneming of om elektronisch afluisteren (qq.v.). Ook belangrijk zijn de rechten op hoger beroep, die van land tot land verschillen (zie hoger beroep).