Het huishoudsysteem was een populair systeem van lakenproductie in Europa. Het werd ook gebruikt in verschillende andere industrieën, waaronder de vervaardiging van smeedijzeren ijzerwaren zoals pennen, potten en pannen voor ijzerhandelaren.
Het bestond al in de 15e eeuw, maar was het meest prominent in de 17e en 18e eeuw. Het was een manier voor kapitalisten en arbeiders om het gildenstelsel, dat als omslachtig en inflexibel werd beschouwd, te omzeilen en toegang te krijgen tot arbeidskrachten op het platteland. De arbeiders thuis laten werken was voor beide partijen handig. De arbeiders werkten van huis uit, vervaardigden afzonderlijke artikelen uit grondstoffen en brachten die dan naar een centrale handelsplaats, zoals een marktplaats of een grotere stad, om te worden geassembleerd en verkocht. In andere gevallen reisden agenten of handelaars door de dorpen, leverden de grondstoffen en haalden de afgewerkte goederen op. De grondstoffen werden vaak geleverd door de koopman, die het afgewerkte product ontving, vandaar de synonieme term put-out systeem. De voordelen van dit systeem waren dat de betrokken arbeiders thuis in hun eigen tempo konden werken, en dat kinderen die in het systeem werkten beter werden behandeld dan in het fabriekssysteem, hoewel de huizen vervuild konden zijn door de giftige stoffen uit de grondstoffen. Aangezien de vrouw van een gezin meestal thuis werkte, was er vaak iemand om op de kinderen te passen. Het thuissysteem wordt vaak genoemd als een van de oorzaken van de opkomst van het kerngezin in Europa, omdat de grote winsten die gewone mensen maakten, hen minder afhankelijk maakten van hun uitgebreide familie. Deze aanzienlijke sommen geld leidden ook tot een veel rijkere boerenstand met meer meubilair, voedsel van betere kwaliteit en betere kleding dan zij vroeger hadden gehad. Het werd vooral in West-Europa gecentraliseerd en kreeg geen vaste voet aan de grond in Oost-Europa.
Thomas Hood’s gedicht The Song of the Shirt (1843) beschrijft het ellendige leven van een vrouw in Lambeth die onder zo’n systeem moest werken. Het werd geschreven ter ere van een mevrouw Biddell, een Lambethse weduwe en naaister die in erbarmelijke omstandigheden leefde. In die tijd was het gebruikelijk dat mevrouw Biddell thuis broeken en hemden naaide met materiaal dat haar door haar werkgever was gegeven en waarvoor zij een borgsom van 2 pond moest betalen. In een wanhopige poging om haar hongerende kinderen te voeden, verpandde mevrouw Biddell de kleding die zij had gemaakt, waardoor zij een schuld opliep die zij niet kon betalen. Mevrouw Biddell, wier voornaam niet is genoteerd, werd naar een werkhuis gestuurd en haar uiteindelijke lot is onbekend; haar verhaal werd echter een katalysator voor degenen die zich actief verzetten tegen de erbarmelijke omstandigheden van de werkende armen in Engeland, die vaak zeven dagen per week onder onmenselijke omstandigheden moesten werken, ternauwernood in staat waren te overleven en geen vooruitzichten hadden op hulp.
Anders Jonsson (1816-1890) was een beroemde Zweedse ondernemer die in Holsljunga een bedrijf in stoffen voortzette. Hij nam tot 200 huishoudhulpen in dienst, die bij hem thuis de grondstoffen kwamen halen en na een paar weken terugkeerden met textiel, dat plaatselijke marskramers uit de stad Borås dan kochten en onder andere in Zweden en Noorwegen gingen verkopen.