De biologische benadering probeert gedrag te verklaren als het directe product van interacties binnen het lichaam.
Kernhypothesen van de biologische benadering:
- Er is een directe correlatie tussen hersenactiviteit en cognitie
- Biochemische onevenwichtigheden kunnen gedrag beïnvloeden
- Hersenfysiologie kan gedrag beïnvloeden
- Gedrag kan worden geërfd (omdat het wordt bepaald door genetische informatie)
Evolutie en de genetische basis van gedrag
De publicatie van Charles Darwin – On the Origin of Species (1859) – beschreef het proces van natuurlijke selectie; Eigenschappen die niet geschikt zijn voor de omgeving van een soort zullen uitsterven wanneer de soort worstelt om te overleven, en zullen mettertijd in de loop van de generaties evolueren, zodat alleen adaptieve eigenschappen in toekomstige nakomelingen overblijven.
Genenen zijn de genetische informatie in de vorm van DNA in chromosomen, die zich in de celkern bevinden; zij worden doorgegeven aan de generaties van een soort als de individuen overleven en zich met succes voortplanten. In overeenstemming met Darwins evolutietheorie zou hieruit ook kunnen volgen dat genen een basis vormen voor gedrag, aangezien zowel gedrag als genen erfelijk blijken te zijn. Een voorbeeld zou agressief gedrag kunnen zijn, in het licht van duidelijke overlevingsvoordelen zoals het afweren van roofdieren en het strijden om hulpbronnen.
Natuur-natuur debat
Het genotype beschrijft de genetische configuratie van een individu, terwijl het fenotype de gecombineerde effecten van genetische make-up en de omringende omgeving op het gedrag beschrijft. Het nature-nurture debat belicht een belangrijk argument in de psychologie, over de relatieve invloed van biologie en omgeving op de kenmerken van een individu; een extreem biologische benadering gaat ervan uit dat deze uitsluitend door de natuur worden bepaald.
Effecten van hersenfysiologie en neurochemie
Interacties tussen hersengebieden helpen verschillende functies te controleren, waarvan biologisch psychologen aannemen dat ze belangrijk zijn voor het bepalen van onze handelingen. Zo is de occipitale kwab sterk betrokken bij de verwerking van het gezichtsvermogen, samen met de frontale kwab, waarvan wordt aangenomen dat hij betrokken is bij controle en aandacht.
Elektrische impulsen vormen een belangrijk middel van interne communicatie die ons gedrag stuurt, en die via het zenuwstelsel door de hersenen en van/naar het lichaam gaan. Impulsen worden doorgegeven tussen neuronen (zenuwen) bij synapsen, knooppunten waar neurotransmitters vrijkomen die andere neuronen afremmen of prikkelen om verschillende reacties te bewerkstelligen. Neurochemische onevenwichtigheden in de hersenen worden vaak in verband gebracht met abnormaal gedrag – er zijn bijvoorbeeld aanwijzingen dat een onevenwichtigheid in dopamine (een neurochemische stof die verband houdt met het natuurlijke ‘plezier’-systeem van de hersenen) in verband wordt gebracht met stemmingsstoornissen zoals depressie.
Het endocriene systeem is een langzamer werkend communicatiesysteem dat de circulatie regelt van hormonen die door klieren in de bloedbaan worden gebracht. Zo zijn cortisol en adrenaline belangrijke hormonen die de vecht-of-vluchtreactie vergemakkelijken, een belangrijk evolutionair overlevingsmechanisme waarbij het lichaam zich voorbereidt op dreigend gevaar (bv. verhoging van de hartslag, beginnen te zweten om af te koelen, verwijding van de pupillen, verscherpt gehoor).
Onderzoeksmethoden die bij de biologische benadering worden gebruikt
Dierstudies – worden gebruikt om biologische mechanismen te onderzoeken die het menselijk gedrag bepalen, vaak wanneer ethische richtlijnen geen deelneming van mensen toestaan. Van vele diersoorten (b.v. ratten) wordt aangenomen dat zij een soortgelijke biologische structuur hebben als de mens, zodat de conclusies van de studies kunnen worden gegeneraliseerd naar de mens. Deze methodologie roept echter nog steeds ethische discussies op, en sommigen beweren dat complex menselijk gedrag niet kan worden gerepliceerd in niet-menselijke dieren zoals ratten, en dus niet kan worden onderzocht.
Casestudies – kunnen normaal gedrag onderzoeken door het observeren van gedragsafwijkingen naast overeenkomstige veranderingen in de biologie. Een zeer vroeg voorbeeld is de schijnbare persoonlijkheidsverandering die werd waargenomen bij Phineas Gage (midden 1800) nadat een ongeluk bij de aanleg van een spoorlijn zijn fysiologie drastisch had veranderd door een ijzeren staaf door de frontale kwab van zijn hersenen te duwen.
Drugstherapie – gedrag kan worden gemanipuleerd door de biochemie van een individu te veranderen, een onderzoeksmethode die uiteindelijk kan leiden tot de ontwikkeling van medicijntoepassingen om de gezondheid en het welzijn te verbeteren. De eerste onderzoeksfasen worden meestal uitgevoerd op niet-mensen.
Scans – fysiologie en activiteit in de hersenen kunnen worden gemeten met behulp van verschillende technieken (bv. MRI, PET, CAT), waardoor onderzoekers de functies van specifieke regio’s kunnen identificeren (bekend als lokalisatie van corticale functie).
Tweeling/familie studies zijn nuttig voor het onderzoeken van de erfelijkheid van gedrag. Zo kan bijvoorbeeld worden onderzocht hoe groot de kans is dat beide tweelingen een kenmerk ontwikkelen, het zogeheten concordantiepercentage. Deze studies kunnen echter tijdrovend zijn, omdat er vaak veel tijd nodig is voordat follow-upgegevens zijn verzameld. Het is ook moeilijk om een grote groep deelnemers te vinden voor tweelingstudies.
Voorbeeld: Er zijn aanwijzingen dat als een eeneiige tweeling (monozygoot, met bijna identieke genetische informatie aan de ander) schizofrenie ontwikkelt, er een kans van ongeveer 48% is dat de ander ook schizofrenie ontwikkelt, terwijl dit slechts ongeveer 17% is bij niet-identieke tweelingen (dizygoot, die ongeveer 50% van hun genen delen). Dergelijke bevindingen ondersteunen dat genetica een belangrijke rol speelt bij de stoornis.
Evaluatie van de biologische benadering
Sterke punten
– Scanning-onderzoekstechnieken zijn nuttig voor het onderzoeken van de functies van de hersenen: een orgaan met een duidelijke betrokkenheid bij ons gedrag dat anders niet waarneembaar zou zijn.
– De benadering presenteert het sterke natuurstandpunt van het nature-nurture debat.
– De gebruikte experimentele methoden (het verzamelen van empirisch bewijs) maken deze benadering zeer wetenschappelijk.
Zwakke punten
– De benadering wordt als reductionistisch beschouwd; complex gedrag, gedachten en emoties worden allemaal even goed verklaard door biologische mechanismen op laag niveau, zoals biochemicaliën en zenuwimpulsen.
– De biologie alleen is niet in staat gebleken het verschijnsel bewustzijn te verklaren.
– Een extreem biologische benadering houdt geen rekening met het brede bewijsmateriaal dat wijst op de invloed van onze omgeving (b.v. cultuur en samenleving).