Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog had Rusland zowel positieve als negatieve aspecten met betrekking tot zijn vermogen om oorlog te voeren tegen de Centrale Mogendheden. Rusland was een uitgestrekt land met een bevolking van meer dan 159 miljoen mensen. Door de grote bevolking kon Rusland in 1914 gemakkelijk troepen verzamelen voor de oorlogsinspanningen. Toch had Rusland moeite om zijn soldaten goed uit te rusten voor de strijd. Hoewel Rusland groot was en veel voorraden kolen, olie en ijzer had, had het moeite om deze voorraden te ontginnen en te gebruiken voor de industrialisatie. In de jaren voor 1914 liep Rusland dan ook achter op de meeste andere Europese naties wat betreft de productie van kolen en staal. Door dit gebrek aan industrialisatie stuurde Rusland veel van zijn soldaten de strijd in zonder de wapens die zij nodig hadden om te vechten. Zo waren er berichten dat sommige Russische troepen ten strijde trokken met slechts één geweer op drie soldaten. Russische soldaten kregen de opdracht de frontlinies in rijen aan te vallen, zodat wanneer de eerste soldaat in de rij sneuvelde, de anderen daarachter het geweer konden oprapen en de aanval voortzetten. Door dit gebrek aan goede uitrusting leden de Russische troepen enorme aantallen slachtoffers en werd het moreel van de Russische soldaten negatief beïnvloed.