De Drie Koninkrijken
Afhankelijk van Chosŏn ontwikkelde het gebied van Korea zich in stammenstaten. In het noorden ontstond Puy in het stroomgebied van de Sungari-rivier in Mantsjoerije (nu het noordoosten van China). Qin, dat in de 2e eeuw v. Chr. ten zuiden van de rivier de Han was ontstaan, werd opgedeeld in drie stammenstaten-Mahan, Chinhan, en Pyŏnhan. Deze staten vormden liga’s, of stammenfederaties, gecentreerd rond een leidende staat. De stammenstaten strekten zich uit over een groot gebied van het Sungari bekken tot het zuidelijke Koreaanse schiereiland. Zij ontwikkelden zich tot drie rivaliserende koninkrijken – Kogury (Goguryeo), Paekche (Baekje), en Silla. Volgens de legenden werd Koguryŏ gesticht door Chu-mong in 37 v. Chr., Paekche door Onjo in 18 v. Chr., en Silla door Pak Hyŏkkŏse in 57 v. Chr. De eigenlijke taak van de staatsopbouw werd echter begonnen voor Kogury door Koning T’aejo (regeerde 53-146 v. Chr.), voor Paekche door Koning Koi (regeerde 234-286), en voor Silla door Koning Naemul (regeerde 356-402).
De drie koninkrijken hadden verschillende gemeenschappelijke kenmerken. Ze ontwikkelden zich tot een staat door veelvuldige uitbreidingsoorlogen, er werden gecentraliseerde militaire systemen georganiseerd en opleidingsinstituten (kyŏngdang in Koguryŏ, hwarangdo in Silla) werden ontwikkeld. De macht van de koning in elke staat werd versterkt, en erfelijke monarchieën ontwikkelden zich.
Een ander gemeenschappelijk kenmerk was de opkomst van machtige aristocratieën bestaande uit stamhoofden die naar de hoofdstad trokken. De aristocraten waren verdeeld in verschillende sociale klassen met bepaalde privileges naarmate zij sociaal en politiek vooruitgingen. Typisch was het kolp’um (“botten-rang”) systeem van Silla, waarin de families van de heersers gewoonlijk de politieke macht monopoliseerden. Silla had een overlegorgaan van de staat, de Raad van Adelen (Hwabaek), die belangrijke beslissingen nam. De leden van de raad waren mannen van de chin’gol (“ware been”) klasse, die tot de hoge aristocratie behoorden.
Alle koninkrijken bereikten een centralisatie van de macht. Elk was verdeeld in bestuurlijke eenheden – de grootste heette pu in Kogury, pang in Paekche, chu in Silla – die vele kastelen beheersten. Naar deze provinciale eenheden stuurde de centrale regering ambtenaren die ervoor zorgden dat de mensen, als koninklijke onderdanen, belasting en corvee werk leverden.
De Drie Koninkrijken ontwikkelden zeer verfijnde culturen. Elk stelde zijn eigen geschiedenis samen, kennelijk om het gezag van de staat te consolideren. Opmerkelijk was ook de invoering van het boeddhisme, dat in die tijd werd beschouwd als de staatsgodsdienst voor de bescherming en het welzijn van de staat.