peace
PEACE, n. L. pax, paco, to appease.
1. In algemene zin, een toestand van rust of kalmte; vrijheid van verstoring of onrust; van toepassing op de maatschappij, op individuen, of op de gemoedstoestand.
2. Vrijheid van oorlog met een vreemde natie; publieke rust.
3. Vrijheid van interne onrust of burgeroorlog.
4. Vrijheid van privé-ruzies, rechtszaken of verstoring.
5. Vrijheid van agitatie of verstoring door de passies, zoals van angst, terreur, woede, bezorgdheid of iets dergelijks; rust van de geest; kalmte; rust van het geweten.
Grote vrede hebben zij die de wet liefhebben. Ps.119
6. Hemelse rust; het geluk van de hemel.
7. Harmonie; eendracht; een toestand van verzoening tussen partijen die van mening verschillen.
8. Openbare rust; die rust, orde en veiligheid die door de wetten wordt gewaarborgd; zoals, de vrede bewaren; de vrede verbreken.
Dit woord wordt gebruikt om stilte of rust te bevelen; zoals, vrede aan deze verontruste ziel.
Vrede, de geliefden slapen.
In vrede zijn, verzoend zijn; in harmonie leven.
Vrede sluiten, verzoenen, als partijen in onenigheid.
De vrede bewaren, zwijgen; zijn gedachten onderdrukken; niet spreken.
vreedzaam
PE’ACEFUL, a. Rustig; ongestoord; niet in een staat van oorlog of beroering; zoals een vreedzame tijd; een vreedzaam land.
1. Vreedzaam; mild; kalm; zoals vredige woorden; een vredig humeur.
2. Verwijderd van lawaai of tumult; stil; ongestoord; zoals het vredige huisje; de vredige taferelen van het plattelandsleven.
vreedzaamheid
PE’ACEFULNESS, n. Rustig; vrij van oorlog, tumult, verstoring of tweedracht.
1. Vrijheid van mentale perturbatie; zoals vredigheid van geest.