Jacob Grimm
Wilhelm Grimm
Grootste literatuur
– Grimm’s Sprookjes (1939)
Fantasie Fictie
– Grimm’s Fairy Tales (1939)
Grimm’s Fairy Tales
Neem “De Kikkerprins”. Het gaat over een mooie prinses die een kikker kust om er een knappe prins van te maken, toch? Fout. De prinses is een nukkige, beloften brekende snotaap die meer
COMMENTARY
De serieuze zaak van het vertellen van sprookjes
Ze hebben nooit van hun leven een verhaal gemaakt, maar toch zijn hun sprookjes misschien wel de bekendste in de westerse wereld. Iedereen boven de vier jaar kent de avonturen van Assepoester, Roodkapje, Hans en Grietje, Sneeuwwitje en ontelbare andere personages uit de Duitse folklore. We kunnen ons onze cultuur niet voorstellen zonder verwijzingen naar hen. Toch zouden we deze erfenis niet hebben zonder het werk van de gebroeders Grimm bij het verzamelen en uitgeven van deze verhalen.
Wij noemen deze verhalen namelijk “sprookjes” en hebben de neiging ze te zien als kinderspullen, zoals kinderliedjes of Disney-tekenfilms. Maar Jacob (hij is de iets oudere rechts op de foto) en Wilhelm Grimm waren heel serieus in hun werk. Zij zagen het als het in gedrukte vorm bewaren van de verhalen die van generatie op generatie mondeling waren doorgegeven. Hun bundels Kinder- und Hausmärchen (letterlijk vertaald als kinder- en huissprookjes, maar meestal aangeduid als Grimm’s Sprookjes) pasten in een leven van onderzoek op het gebied van taalkunde, mythologie en geschiedenis.
Boren Jacob en Wilhelm in Hanau, Duitsland, waren de oudste broers in een gezin van zeven kinderen (drie anderen stierven in de zuigelingenjaren) en hebben hun hele leven samen gewerkt, gestudeerd en gepubliceerd. Beiden studeerden rechten aan de universiteit van Marbourg en begonnen in 1806 met het verzamelen van volksverhalen. Hun eerste bundel van 53 verhalen werd nooit gepubliceerd, maar zij gingen door met verzamelen en werden bibliothecaris in Kassel. In 1812 werd het eerste deel met 86 verhalen gepubliceerd, en in 1815 werden er in het tweede deel nog eens 70 aan toegevoegd. In 1822 verscheen het derde deel met sprookjes.
Tijdens deze jaren publiceerden zij ook diverse werken over taalkunde, folklore, epische poëzie en het middeleeuwse leven. Met name in 1816 en 1818 produceerden zij twee delen Deutsche Sagen, een verzameling van 585 Duitse legenden.
In 1826 publiceerden de broers Irische Elfenmärchen (Ierse sprookjes), een vertaling van en commentaar op Thomas Crofton Croker’s Fairy Legends and Traditions of the South of Ireland.
Ze produceerden in de loop der jaren ook afzonderlijk studies, waarvan de belangrijkste Jacob’s Deutsche Grammatik (Germaanse Grammatica) was, die werd erkend als het grootste filologische werk van zijn tijd. Het introduceerde wat nog steeds bekend staat als “de wet van Grimm”, die laat zien hoe de klanken van medeklinkers van de ene taal naar de andere verschuiven – bijvoorbeeld de “p” in het Latijnse pater die de “f”-klank wordt in het Engelse father en het Duitse vater.
Terwijl werd de driedelige sprookjesverzameling voortdurend gecorrigeerd en herschreven, totdat de zevende editie in 1857 uiteindelijk tweehonderd verhalen bevatte, plus tien “Kinderlegendes”. De zevende editie wordt gewoonlijk als gezaghebbend beschouwd en is de basis voor de meeste vertalingen in andere talen, waaronder het Engels.
De broers hadden hun baan als bibliothecaris in Kassel opgegeven en waren in 1829 hoogleraar geworden aan de universiteit van Göttingen. Maar een paar jaar later werden ze samen met vijf andere professoren ontslagen omdat ze hadden meegedaan aan een protest tegen de herroeping van een liberale grondwet. Uiteindelijk kregen zij een nieuwe aanstelling aan de meer liberale universiteit van Berlijn.
In 1884 en 1852 gingen Jacob en Wilhelm met pensioen om hun resterende jaren te wijden aan hun onderzoek. Op het moment van hun overlijden, vier jaar na elkaar, werkten zij aan hun historisch en etymologisch Duits woordenboek, Deutsches Wörterbuch. Zij waren begonnen bij A van dit enorme werk en waren al halverwege F, zodat generaties geleerden er nog een eeuw aan moesten werken voordat de tweeëndertig delen voltooid zouden zijn. Niet echt een sprookjesachtig einde, maar toch een monumentale bijdrage.
– Eric