De Bijbel vertelt ons dat Goliath (Heb. גָּלְיָת) een Filistijnse krijger uit de stad Gath was (I Sam. 17:23), die uit de gelederen van de Filistijnen oprukte toen zij in het dal van Elah tegenover de Israëlieten stonden in de strijd (I Sam. 17). Omdat Goliath zo groot was, wordt hij beschreven als een rafah (Raphah; II Sam. 21:19-20; I Kron. 20:8). De Rephaim behoorden tot het oude volk van Kanaän dat als reuzen werd beschouwd (Deut. 2:11).
Het verhaal combineert de elementen van sprookjes waarin een underdog een verrassende overwinning behaalt op een afschrikwekkende vijand, met de theologische boodschap dat overwinning of nederlaag niet afhangt van macht of kracht maar van de goddelijke wil (Rofé). Goliath was uitgerust met een zware wapenuitrusting – een bronzen helm, een maliënkolder, bronzen scheenplaten, een bronzen speer tussen zijn schouders en een zware speer met een kop van ijzer. Deze gevechtsuitrusting komt niet overeen met wat gewoonlijk gedragen werd door krijgers uit de landen van de Egeïsche Zee, het gebied waaruit de Filistijnen afkomstig waren. Het is eerder een eclectische beschrijving bedoeld om Goliath’s statuur als strijder te benadrukken (Galling). Goliath’s uitdagende oproep om de strijd te beslissen door de uitkomst van een duel met een strijder uit het kamp van de vijand (I Sam. 17:8-10) is vrij zeldzaam.
De beroemdste parallel met de kampioensstrijd in I Samuel 17 is te vinden in het derde boek van de Ilias, waarin Paris strijdt tegen Menelaos. De verschijning van Goliath en zijn opschepperige woorden boezemen de slecht bewapende Israëlitische krijgers angst in. In tegenstelling tot zijn gewapende en ervaren tegenstander, is David slechts gewapend met moed, geloof en behendigheid. Maar de jonge David slaagt erin Goliath te doden met een slingersteen, gericht op het voorhoofd van de Filistijn (ibid. 17:50).
David’s overwinning veroorzaakte de aftocht van het Filistijnse leger (17:51-53). Het hoofd van Goliath werd naar Jeruzalem gebracht (17:54), een duidelijk anachronisme gezien het feit dat Jeruzalem nog steeds een niet-Israëlitische stad was. Het zwaard van Goliath werd opgehangen en bewaard in de tempel te Nob (21:10; 22:10). Ahimelech de priester gaf het zwaard later terug aan David toen hij in Nob aankwam op zijn vlucht voor koning Saul (21:10). In II Samuël 21:19 wordt gezegd dat Elhanan de Beth-Lehemiet, een van Davids aanvoerders, Goliath doodde. Deze tegenstrijdigheid werd opgemerkt door de schrijver van Kronieken, die het probeerde op te lossen door Elhanan voor te stellen als iemand die “Lahmi, de broer van Goliath, de Gittiet” had gedood (I Kron. 20:5).
Sommige schriftgeleerden menen dat Elhanan Davids oorspronkelijke naam was, die later in David werd veranderd. Het is echter waarschijnlijker dat Elhanan’s exploit in de loop der tijden is overgegaan op de beroemdere David. Er zijn aanzienlijke verschillen tussen de Hebreeuwse versie en de Septuagint. Bovendien, terwijl het Goliath-verhaal David afschildert als ongeschoold in de strijd (I Sam. 17:39) en onbekend bij de koning (I Sam. 17:55-58), had het vorige hoofdstuk hem al aan het hof van Saul geplaatst (I Sam. 16:21-3) als de wapendrager van de koning. Een zwakke poging tot harmonisatie werd gedaan in I Samuël 17:15. Hoewel het verhaal van David en Goliath een van de bekendste Bijbelverhalen is, wijzen verschillende linguïstische, stilistische en theologische elementen op een post-exilicische datering van deze overlevering over David (Rofé).