Fibrinogeen is een groot, complex, vezelig glycoproteïne met drie paar polypeptideketens die met elkaar verbonden zijn door 29 disulfidebindingen. Het is 45 nm lang, met globulaire domeinen aan elk uiteinde en in het midden verbonden door alfa-helicale spiraalvormige staven. Zowel sterk als zwak gebonden calciumionen zijn belangrijk voor het behoud van de structuur en de functies van fibrinogeen. De fibrinopeptiden, die zich in het centrale gebied bevinden, worden door trombine gesplitst om oplosbaar fibrinogeen om te zetten in onoplosbaar fibrinepolymeer, via intermoleculaire interacties van de door verwijdering van het fibrinopeptide blootgelegde “noppen” met de altijd aan de uiteinden van de moleculen blootliggende “gaten”. Fibrinemonomeren polymeriseren via deze specifieke en strak gecontroleerde bindingsinteracties om half-gestapelde oligomeren te maken die zich verlengen tot protofibrillen. De protofibrillen aggregeren lateraal tot vezels, die zich vervolgens vertakken tot een driedimensionaal netwerk – de fibrinestolsel – dat essentieel is voor de hemostase. Kristallografische röntgenstructuren van delen van fibrinogeen hebben enkele details opgeleverd over hoe deze interacties plaatsvinden. Tenslotte bindt het transglutaminase, Factor XIIIa, specifieke glutamine residuen in één fibrine molecuul aan lysine residuen in een ander via isopeptide bindingen, waardoor de klonter gestabiliseerd wordt tegen mechanische, chemische en proteolytische invloeden. De genregulatie van de fibrinogeensynthese en de assemblage tot meerketencomplexen verlopen via een reeks welomschreven stappen. Afwisselende splitsing van twee van de ketens levert gemeenschappelijke moleculaire isovormen op. De mechanische eigenschappen van klonters, die vrij variabel kunnen zijn, zijn essentieel voor de functies van fibrine in hemostase en wondgenezing. Het fibrinolytisch systeem, waarbij het zymogeen plasminogeen zich aan fibrine bindt samen met weefseltype plasminogeen activator om de activering tot het actieve enzym plasmine te bevorderen, resulteert in de vertering van fibrine op specifieke lysineresten. Fibrine(ogen) bindt ook specifiek een verscheidenheid van andere eiwitten, waaronder fibronectine, albumine, trombospondine, von Willebrand factor, fibuline, fibroblast groeifactor-2, vasculaire endotheliale groeifactor, en interleukine-1. Studies van natuurlijk voorkomende dysfibrinogenemieën en variantmoleculen hebben ons inzicht in de functies van fibrinogeen vergroot. Fibrinogeen bindt aan het geactiveerde alphaIIbbeta3 integrine op het bloedplaatjesoppervlak en vormt bruggen die verantwoordelijk zijn voor de aggregatie van bloedplaatjes in de hemostase, en heeft ook belangrijke adhesieve en ontstekingsbevorderende functies door specifieke interacties met andere cellen. Fibrinogeen-achtige domeinen zijn al vroeg in de evolutie ontstaan, en het is waarschijnlijk dat hun specifieke en strak gecontroleerde intermoleculaire interacties betrokken zijn bij andere aspecten van cellulaire functie en ontwikkelingsbiologie.