Het rijmpje vindt zijn oorsprong in bijgeloof in verband met eksters, die in sommige culturen als een vogel met een slecht voorteken worden beschouwd, en in Groot-Brittannië in ieder geval al in het begin van de zestiende eeuw. Het rijmpje werd voor het eerst opgetekend rond 1780 in een noot in John Brand’s Observations on Popular Antiquities over Lincolnshire met de tekst:
Een voor verdriet,
Twee voor vrolijkheid,
Drie voor een begrafenis
En vier voor geboorte
Een van de vroegste versies om dit uit te breiden werd gepubliceerd, met variaties, in Michael Aislabie Denham’s Proverbs and Popular Saying of the Seasons (Londen, 1846)
Eén voor verdriet,
Twee voor vrolijkheid
Drie voor een begrafenis,
Vier voor geboorte
Vijf voor de hemel
Zes voor de hel
Zeven voor de duivel, zijn eigen ik
Bij gelegenheid worden kauwen, kraaien en andere Corvidae met het rijmpje geassocieerd, vooral in Amerika waar eksters minder vaak voorkomen.
Een versie van het rijmpje werd bekend bij veel kinderen in het Verenigd Koninkrijk toen het de herkenningsmelodie werd van het kindertelevisieprogramma Magpie, dat liep van 1968 tot 1980. Aangenomen wordt dat de populariteit van deze versie de vele regionale versies die daarvoor bestonden, heeft verdrongen.