Genetisch gemodificeerde Bt-maïs is in staat om de belangrijkste insectenplagen op maïs zeer specifiek te bestrijden en momenteel zijn er rassen tegen de Europese maïsboorder (Ostrinia nubilalis) en de westelijke maïswortelboorder (Diabrotica virgifera virgifera) beschikbaar. Een transgene maïsplant brengt echter niet alleen Bt-eiwitten tot expressie, maar verschilt ook van de bijna-isoline in de hoeveelheid belangrijke plantbestanddelen zoals cellulose of lignine, die op hun beurt de afbreekbaarheid van dood plantenmateriaal beïnvloeden. In een strooiselzak-veldstudie van 9 maanden onderzochten we daarom de afbraakgemeenschap van rottend bladmateriaal voor negen maïsvariëteiten (2x Cry1Ab, 1x Cry3Bb1, hun ongetransformeerde overeenkomstige near-isolines en drie conventionele variëteiten). Maandelijks werd de afbraak van bladmateriaal geanalyseerd en werd de meso- en macrofauna geëxtraheerd. Bijna 67% van de afbraakgemeenschap bestond uit Collembola, Acari droegen 24% en Clitellata 6% bij aan de totale abundantie van dieren. Twaalf taxa van andere geleedpotigen voegden minder dan 4% toe. Alle maïsvariëteiten werden door de decomposers eveneens als voedselbron gebruikt, zodat de Bt-eiwitten duidelijk geen invloed hadden op de bodemorganismen. De gemeenschappen van decomposanten en de afbraaksnelheid verschilden niet tussen de negen maïsvariëteiten, zodat er geen bewijs was voor enig effect gerelateerd aan de genetische modificatie of enig variëteitseffect.
Effecten van de afbraak van Bt-maïs op de samenstelling van de meso- en macrofauna in de bodem