Eed, heilige of plechtige vrijwillige belofte, gewoonlijk met de straf van goddelijke vergelding voor opzettelijke valsheid en vaak gebruikt in gerechtelijke procedures. Het is niet zeker dat de eed altijd als een religieuze daad werd beschouwd; volkeren uit de oudheid zoals de Germanen, Grieken, Romeinen en Scythen zwoeren bij hun zwaarden of andere wapens. Deze volkeren beriepen zich echter op een symbool van de macht van een oorlogsgod als garantie voor hun betrouwbaarheid.
De eed, die dus zijn oorsprong heeft in religieuze gebruiken, is een geaccepteerde praktijk geworden in moderne niet-religieuze gebieden, zoals in seculiere juridische procedures. Iemand die als getuige optreedt in een rechtszaak, zoals in Anglo-Amerikaanse rechtssystemen, moet vaak de volgende eed afleggen: “Ik zweer plechtig dat de getuigenis die ik ga afleggen de waarheid zal zijn, de gehele waarheid en niets dan de waarheid. Zo waarlijk helpe mij God.”
Het zweren van een eed voor goddelijke symbolen gaat ten minste terug tot de Soemerische beschaving (4e-3e millennium v. Chr.) van het oude Midden-Oosten en tot het oude Egypte, waar men vaak zwoer bij zijn leven, of ankh (“eed”), wat letterlijk “een uitspraak van het leven” betekent. In het Hettitische Rijk van de 14e-13e eeuw v. Chr. werden verschillende eedgoden (b.v. Indra en Mithra) aangeroepen bij overeenkomsten tussen staten. Mithra, een Iraanse god die de belangrijkste godheid werd van een Hellenistische mysteriegodsdienst (heilsgodsdienst), werd gezien als de god van het contract (d.w.z. de hoeder van eden en waarheid).
In Oosterse godsdiensten (bijv, Hindoeïsme) kan een Indiër bijvoorbeeld een eed zweren terwijl hij water vasthoudt van de heilige rivier de Ganges, die een positief symbool is van het goddelijke.
In het jodendom, het christendom en de islam worden eden veelvuldig gebruikt. In het jodendom zijn twee soorten eden verboden: (1) een ijdele eed, waarin men iets probeert te doen dat onmogelijk is te volbrengen, vanzelfsprekendheden ontkent, of de vervulling van een religieus voorschrift tracht te ontkennen, en (2) een valse eed, waarin men de naam van God gebruikt om vals te zweren en zo een heiligschennis begaat. In de tijd van Jezus in de 1e eeuw werden eden vaak misbruikt en om die reden werden zij in het vroege christendom vaak berispt. In de Islām kan een Moslim een qasam (“eed”) afleggen, waarin hij bijvoorbeeld zweert op zijn leven, ziel, eer of geloof. Omdat de qasam in de eerste plaats een belofte aan God is, wordt een valse eed beschouwd als een gevaar voor iemands ziel.
Het meest frequente hedendaagse gebruik van de eed doet zich voor wanneer een getuige in een geautoriseerd juridisch onderzoek verklaart voornemens te zijn alle relevante informatie te geven en alleen de waarheid te vertellen bij het relateren daarvan. De precieze formulering varieert, maar wordt meestal door de wet voorgeschreven. In de Anglo-Amerikaanse rechtspraktijk wordt een getuigenis niet aanvaard, tenzij de getuige op een of andere wijze wordt gestraft voor valsheid in geschrifte, hetzij door het afleggen van een eed, hetzij door het afleggen van een bekentenis. De wet bepaalt dat een valse getuigenis onder ede het misdrijf van meineed is. Civielrechtelijke landen staan in het algemeen niet toe dat procespartijen onder ede getuigen, en zij maken de eed vrijwillig met vele anderen. In deze landen wordt de eed vaak na de getuigenis afgelegd. Vergelijk bevestiging; gelofte.