Op zoek naar Vragen in plaats van tips? – U kunt direct naar Engelse Grammatica Test Vragen over Directe en Indirecte Spraak
Wat is Directe & Indirecte Spraak?
Directe Spraak: de boodschap van de spreker wordt overgebracht of gerapporteerd in zijn eigen werkelijke woorden, zonder enige verandering.
Indirecte Spraak: de boodschap van de spreker wordt overgebracht of gerapporteerd in onze eigen woorden.
Voorbeeld van het proces van omzetting van Directe naar Indirecte Spraak
a) Direct: Radha zei: “Ik heb het nu erg druk.”
b) Indirect: Radha zei dat ze het toen erg druk had.
1. Alle aanhalingstekens of aanhalingstekens worden weggelaten en de zin eindigt met een punt.
2. Het voegwoord ‘dat’ wordt toegevoegd vóór de indirecte uitspraak.
3. Het voornaamwoord ‘ik’ wordt veranderd in ‘zij’. (Het voornaamwoord is in persoon veranderd)
4. Het werkwoord ‘ben’ is veranderd in ‘was’. (Tegenwoordige tijd is veranderd in verleden tijd)
5. Het bijwoord ‘nu’ is veranderd in ‘toen’.
Ben je bezig met het zoeken naar een baan? – Je kunt je CV gratis laten beoordelen en vervolgens solliciteren naar banen/stages.
Tips over Directe en Indirecte Spraak:
Tip 1: Omzettingsregels volgens het rapporterende werkwoord
Wanneer het rapporterende of hoofdwerkwoord in de verleden tijd staat, worden alle tegenwoordige tijden van het directe veranderd in de overeenkomstige verleden tijden.
a) Direct: Hij zei: “Ik voel me niet goed.”
b) Indirect: Hij zei (dat) hij zich niet goed voelde.
Als het rapporterende werkwoord in de tegenwoordige of toekomende tijd staat, verandert de tijd van de directe rede niet.
a) Direct: Hij zegt/zal zeggen: “Ik voel me niet goed.”
b) Indirect: Hij zegt/zal zeggen dat hij zich niet goed voelt.
De tijd in de indirecte rede verandert NIET als de woorden binnen de aanhalingstekens spreken van een universele waarheid of een gewoonte.
a) Direct: Ze zeiden: “Zonder water kunnen we niet leven.”
b) Indirect: Ze zeiden dat we zonder water niet kunnen leven.
Tip 2: Conversieregels van de tegenwoordige tijd in directe rede
Eenvoudig heden verandert in eenvoudig verleden
a) Direct: “Ik ben gelukkig”, zei ze.
b) Indirect: Ze zei dat ze gelukkig was.
Present Continuous Changes to Past Continuous
a) Direct: “Ik ben een boek aan het lezen”, legde hij uit.
b) Indirect: Hij legde uit dat hij een boek aan het lezen was.
Present Perfect Changes to Past Perfect
a) Direct: Zij zei: “Hij heeft zijn eten op”.
b) Indirect: Zij zei dat hij zijn eten op had.
Present Perfect Changes to Past Perfect
a) Direct: “Ik ben in Gujarat geweest”, zei hij tegen mij.
b) Indirect: Hij zei tegen mij dat hij in Gujarat was geweest.
Tip 3: Conversieregels van Verleden & Toekomstige Tense
Simpel Verleden Verandert in Verleden Perfect
a) Direct: Hij zei: “Ira is maandag aangekomen.”
b) Indirect: Hij zei dat Ira maandag was aangekomen.
Past Continuous Changes to Past Perfect Continuous
a) Direct: “We woonden in Goa”, vertelden ze me.
b) Indirect: Ze vertelden me dat ze in Goa hadden gewoond.
Toekomst Verandert in Tegenwoordige Voorwaard
a) Direct: Hij zei: “Ik zal morgen in Kolkata zijn.”
b) Indirect: Hij zei dat hij de volgende dag in Kolkata zou zijn.
Toekomstcontinu Verandert in Voorwaardelijk Continu
a) Direct: Ze zei: “Ik gebruik de auto volgende week vrijdag.”
b) Indirect: Ze zei dat ze de auto volgende week vrijdag zou gebruiken.
Tip 4: Veranderingen in modalen
CAN verandert in COULD
a) Direct: Hij zei: “Ik kan zwemmen.”
b) Indirect: Hij zei dat hij kon zwemmen.
MAY verandert in MIGHT
a) Direct: Hij zei: “Ik kan een huis kopen.”
b) Indirect: Hij zei dat hij een huis zou kunnen kopen.
MOETEN verandert in MOETEN/ ZOU MOETEN
a) Direct: Hij zei: “Ik moet hard werken.”
b) Indirect: Hij zei dat hij hard moest werken.
Modalen die NIET veranderen: Zou, Zou kunnen, Zou moeten, Moeten.
a) Direct: Hij zei: “Ik moet de uitdaging aangaan.”
b) Indirect: Hij zei dat hij de uitdaging moest aangaan.
Tip 5: Omzetting van het vragend
Verhalend werkwoord als ‘zei/zei tegen’ verandert in gevraagd, gevraagd of geëist
a) Direct: Hij zei tegen mij: “Wat ben je aan het doen?”
b) Indirect: Hij vroeg me wat ik aan het doen was.
Als de zin begint met hulpwerkwoord, moet de vervoegingszin zijn als of of.
a) Direct: Hij zei: “Kom je naar de vergadering?”
b) Indirect: Hij vroeg hen of ze voor de vergadering zouden komen.
Als de zin begint met ‘wh’-vragen dan wordt geen voegwoord gebruikt omdat het “vraagwoord” zelf als verbindingszin fungeert.
a) Direct: “Waar woon je?” vroeg het meisje.
b) Indirect: Het meisje vroeg waar ik woonde.
Tip 6: Bevel, verzoek, uitroep, wens
Bevel en verzoek
Indirecte Spraak wordt ingeleid door enkele werkwoorden zoals bevolen, verzocht, aangeraden en voorgesteld. Verbied(en)/verboden wordt gebruikt voor de negatieve zinnen. De gebiedende wijs wordt veranderd in de infinitief.
a) Direct: Rafique zei tegen Ahmed: “Ga weg.”
b) Indirect: Rafique beval Ahmed weg te gaan.
c) Direct: Hij zei tegen haar: “Wacht u even.”
d) Indirect: Hij verzocht haar te wachten.
Uitroepingen en wensen
Indirecte Spraak wordt ingeleid door enkele woorden als verdriet, verdriet, geluk, applaus. Uitroepende zin verandert in assertieve zin en tussenwerpsels worden verwijderd.
a) Direct: Hij zei: “Helaas! Ik ben er niet meer.”
b) Indirect: Hij riep verdrietig uit dat hij kapot was.
Tip 7: Verandering van voornaamwoord
De eerste persoon van de gerapporteerde toespraak verandert naargelang het onderwerp van de rapporterende toespraak.
a) Direct: Ze zei: “Ik zit in de negende klas.”
b) Indirect: Ze zegt dat ze in de negende klas zat.
De tweede persoon van de gerapporteerde rede verandert al naar gelang het onderwerp van de rapporterende rede.
a) Direct: Hij zegt tegen hen: “Jullie hebben je taak volbracht.”
b) Indirect: Hij zegt tegen hen dat zij hun taak hebben volbracht.
De derde persoon van de gerapporteerde spraak verandert niet.
a) Direct: Hij zegt: “Zij zit in de tiende klas.”
b) Indirect: Hij zegt dat zij in de tiende klas zit.
Tip 8: Verandering van plaats en tijd
Woorden die in Directe Spraak nabijheid in tijd of plaats uitdrukken, worden in Indirecte Spraak meestal veranderd in woorden die afstand uitdrukken.
Nu — toen
Hier — daar
Ago — eerder
Dus — zo
Vandaag — die dag
Vandaag — de volgende dag
Dit — dat
Gisteren -.- de vorige dag
Deze — die
Hierheen — daarheen
Komt — gaat
Hence — thence
Volgende week/maand — volgende week/maand
a) Direct: Zij zei: “Mijn vader is gisteren gekomen.”
b) Indirect: Ze zei dat haar vader de dag ervoor was gekomen.
c) Direct: Zij zegt/zal zeggen: “Mijn vader is gisteren gekomen.”
Indirect: Zij zegt/zal zeggen dat haar vader gisteren was gekomen. (Hier staat het verslaggevende werkwoord ‘zegt’ in de tegenwoordige tijd OF ‘zal zeggen’ staat in de toekomende tijd; vandaar dat de tijdsuitdrukking ‘gisteren’ niet verandert.)
Tip 9: Interpunctie
De woorden die daadwerkelijk worden uitgesproken, moeten tussen aanhalingstekens worden gezet en beginnen met een hoofdletter
Voorbeeld: Hij zei: “Je hebt gelijk.”
Comma, punt, vraagteken of uitroepteken moeten aan het eind van gemelde zinnen staan en worden geplaatst binnen de afsluitende aanhalingsteken of komma’s.
Voorbeeld: Hij vroeg: “Mag ik met je meekomen?”
Als directe rede komt na de informatie over wie er spreekt, wordt een komma gebruikt om het stuk rede in te leiden, geplaatst vóór de eerste aanhalingsteken.
Voorbeeld: Ze riep: “Stop met praten!”
Voorbeeld: “Terugdenkend,” zei ze, “had hij niet verwacht te winnen.” (Komma wordt gebruikt om de twee gemelde uitspraken van elkaar te scheiden en geen hoofdletter om de tweede zin te beginnen).
Tip 10: Omzetting van indirecte naar directe rede
1. Gebruik het rapporterende werkwoord, “zeggen” of “zei tegen” in de juiste tijd.
2. Verwijder de voegwoorden “dat, naar, als of of etc” waar nodig.
3. Voeg aanhalingstekens, vraagteken, uitroepteken en punt in, al naar gelang de stemming van de zin.
4. Zet een komma voor de uitspraak.
5. Schrijf het eerste woord van de zin met een hoofdletter.
6. Verander de verleden tijd in tegenwoordige tijd overal waar het rapporterende werkwoord in de verleden tijd staat.
7. Verander de verleden tijd in voltooid verleden tijd of voltooid tegenwoordige tijd, al naar gelang wat nodig wordt geacht.
Voorbeeld
a) Indirect: Hij vroeg of hij kwam.
b) Direct: Hij zei tegen hem: “Kom je?”
Ben je geïnteresseerd in het behalen van certificaten om je cv een boost te geven? Neem deel aan onze Online Grammatica en Aptitude Wedstrijden. Het duurt slechts 20 minuten. Alle deelnemers krijgen Deelname Certificaten terwijl de top 100 winnaars elke week Amazon Cash Vouchers krijgen. Neem NU deel!
Zoek de fouten:
Elke van de volgende zinnen bevat een fout in het gebruik van Directe en Indirecte Spraak. Kijk of je die fout kunt ontdekken.
#1:
Direct: De jongen zei: “Ik ben blij met mijn resultaten.”
Indirect: De jongen zei dat hij blij is met zijn resultaten. (Onjuist)
Indirect: De jongen zei dat hij blij was met zijn resultaten. (Juist)
#2:
Direct: Ze zei: “Ik heb een taart gebakken.”
Indirect: Ze zei (dat) ze een taart heeft gebakken. (Onjuist)
Indirect: Zij zei (dat) zij een taart had gebakken. (Juist)
#3:
Direct: Hij zei: “Alle mensen hebben gelijke rechten.”
Indirect: Hij zei dat alle mensen gelijke rechten hebben. (Onjuist)
Indirect: Hij zei dat alle mensen gelijke rechten hebben. (Juist)
#4:
Direct: Roshni zei: “Ik mag hem hier ontmoeten”.
Indirect: Roshni zei dat ze hem hier kan ontmoeten. (Onjuist)
Indirect: Roshni zei dat ze hem misschien daar ontmoet. (Juist)
#5:
Direct: Ze zegt: “Ik ga morgen naar school.”
Indirect: Ze zegt dat ze de dag erna naar school zou gaan. (Onjuist)
Indirect: Ze zegt dat ze morgen naar school zal gaan. (Juist)
#6:
Direct: Hij zei: “Ze komt deze week om dit te bespreken.”
Indirect: Hij zei dat ze deze week zou komen om dit te bespreken. (Onjuist)
Indirect: Hij zei dat ze die week zou komen om het te bespreken. (Juist)
#7:
Direct: Hij zei tegen hen: “Komen jullie eten?”
Indirect: Hij zei tegen hen: Komen ze eten? (Onjuist)
Indirect: Hij vroeg hun of ze kwamen eten.(Juist)
#8:
Direct: De leraar zei: “Wees stil en luister naar mijn woorden.”
Indirect: De leraar zei hun stil te zijn en naar mijn woorden te luisteren. (Onjuist)
Indirect: De leraar spoorde hen aan / beval hen stil te zijn en naar zijn woorden te luisteren. (Juist)
#9:
Direct: De oude man zei: “Ah, ik ben geruïneerd.”
Indirect: De oude man zei dat Ah hij was geruïneerd! (Onjuist)
Indirect: De oude man riep bedroefd uit dat hij geruïneerd was.
#10:
Indirect: De politieman vroeg waar we heen gingen.
Direct: De politieman vroeg waar gaan jullie heen. (Onjuist)
Direct: De politieagent zei: “Waar ga je heen?” (Correct)
Word een Campus Ambassadeur voor LearningPundits – Promoot onze wekelijkse Online Wedstrijden aan andere studenten in jouw Campus via Posters, Facebook, WhatsApp, Email en persoonlijke communicatie. Je ontvangt een vergoeding op basis van je prestaties en een stagecertificaat om je cv op te krikken. E-mail je cv naar [email protected]
Als steunbetuiging kun je ons volgen op Facebook en YouTube