Tegen het einde van mei, op dezelfde dag dat ze ontslagen werd door het Amerikaanse TV netwerk ABC voor haar racistische tweet over Obama adviseur Valerie Jarrett, beschuldigde Roseanne Barr Chelsea Clinton ervan getrouwd te zijn met de neef van George Soros. “Chelsea Soros Clinton,” tweette Barr, wetende dat de combinatie van namen genoeg was om een reactie uit te lokken. In de daarop volgende wisselwerking reageerde de jongste Clinton op Roseanne door Soros’ filantropische werk met zijn Open Society Foundations te prijzen. Waarop Barr reageerde op de meest deprimerende manier mogelijk, door het herhalen van onjuiste beweringen eerder verkondigd door rechtse media persoonlijkheden: “Sorry dat ik onjuiste info over u heb getweet! Vergeef me alstublieft! Tussen haakjes, George Soros is een nazi die zijn mede-Joden uitleverde 2 om vermoord te worden in Duitse concentratiekampen & hun rijkdom stal – was je daarvan op de hoogte? Maar we maken allemaal fouten, toch Chelsea?”
Barr’s tweet werd snel geretweet door conservatieven, waaronder Donald Trump Jr. Dit had niemand moeten verbazen. Voor radicaal rechts is Soros net zo gehaat als de Clintons. Hij is een verbale tic, een sleutel die in elk gaatje past. Soros’ naam roept “een emotionele verontwaardiging op van de rood-vlees menigte”, vertelde een voormalig Republikeins congreslid onlangs aan de Washington Post. Zij zien hem als een “soort sinister spel in de schaduw”. Deze antisemitische karikatuur van Soros achtervolgt de filantroop al tientallen jaren. Maar in de afgelopen jaren is de karikatuur geëvolueerd tot iets dat meer lijkt op een James Bond schurk. Zelfs voor conservatieven die de donkerste uithoeken van extreem-rechts afwijzen, is Breitbart’s beschrijving van Soros als een “globalistische miljardair” die van Amerika een liberale woestenij wil maken, oncontroversieel gezond verstand.
Ondanks de obsessie met Soros, is er verrassend weinig belangstelling geweest voor wat hij eigenlijk denkt. Maar in tegenstelling tot de meeste leden van de miljardairsklasse, die in gemeenplaatsen spreken en zich terugtrekken uit een serieus burgerleven, is Soros een intellectueel. En de persoon die uit zijn boeken en vele artikelen naar voren komt is niet een wereldvreemde plutocraat, maar een provocerende en consequente denker die zich inzet om de wereld in een kosmopolitische richting te duwen waarin racisme, inkomensongelijkheid, het Amerikaanse imperium en de vervreemding van het hedendaagse kapitalisme tot het verleden zouden behoren. Hij is uiterst scherpzinnig over de grenzen van de markten en de macht van de VS in zowel binnenlandse als internationale contexten. Kortom, hij behoort tot de besten die de meritocratie heeft voortgebracht.
Om die reden zijn Soros’ mislukkingen zo veelzeggend; het zijn de mislukkingen van niet slechts één man, maar van een hele klasse – en van een hele manier om de wereld te begrijpen. Vanaf zijn vroegste dagen als bankier in het naoorlogse Londen, geloofde Soros in een noodzakelijk verband tussen kapitalisme en kosmopolitisme. Voor hem, net als voor de meeste leden van zijn cohort en de meerderheid van de leiding van de Democratische Partij, hangt een vrije samenleving af van vrije (zij het gereguleerde) markten. Maar dit veronderstelde verband is vals gebleken. De decennia na het einde van de Koude Oorlog hebben aangetoond dat, zonder een waargenomen existentiële vijand, het kapitalisme de neiging heeft om juist de cultuur van vertrouwen, medeleven en empathie te ondermijnen waarvan Soros’ “open samenleving” afhankelijk is, door de rijkdom te concentreren in de handen van de zeer weinigen.
In plaats van het mondiale kapitalistische utopia dat in de helcyon jaren negentig werd voorspeld door degenen die het einde van de geschiedenis verkondigden, worden de VS momenteel geregeerd door een onhandige erfgenaam die zijn familie verrijkt terwijl hij de “liberale internationale orde” ontmantelt die een vreedzame, welvarende en verenigde wereld had moeten besturen. Hoewel Soros eerder dan de meesten de grenzen van het hyperkapitalisme inzag, was hij door zijn klassepositie niet in staat te pleiten voor de grondige hervormingen die nodig zijn om de wereld tot stand te brengen waar hij naar verlangt. Het systeem dat George Soros in staat heeft gesteld de rijkdom te vergaren die hij heeft vergaard, is er een gebleken waarin het kosmopolitisme nooit een stabiele thuishaven zal vinden.
De hoogtepunten uit Soros’ biografie zijn welbekend. Soros, in 1930 in Boedapest geboren als György Schwartz uit de middenklasse van Joodse ouders, – zijn vader veranderde de familienaam in 1936 om antisemitische discriminatie te voorkomen – had een rustige jeugd tot aan de Tweede Wereldoorlog, toen hij en zijn familie na de nazi-invasie van Hongarije gedwongen werden een christelijke identiteit aan te nemen en onder een valse naam te leven. Wonder boven wonder overleefden Soros en zijn familie de oorlog en ontsnapten ze aan het lot dat meer dan tweederde van de Hongaarse Joden trof. Soros voelde zich verstikt in het nieuwe communistische Hongarije en emigreerde in 1947 naar het Verenigd Koninkrijk, waar hij studeerde aan de London School of Economics en de in Oostenrijk geboren filosoof Karl Popper leerde kennen, die zijn grootste gesprekspartner en centrale intellectuele invloed werd.
In 1956 verhuisde Soros naar New York om een carrière in de financiële wereld na te streven. Na meer dan een decennium in verschillende functies op Wall Street te hebben gewerkt, richtte hij eind jaren zestig het Quantum Fund op, dat een van de succesvolste hedgefondsen aller tijden werd. Terwijl zijn fonds duizelingwekkende winsten vergaarde, ontpopte Soros zich persoonlijk tot een legendarische handelaar; het beroemdst is dat hij in november 1992 meer dan $1 miljard verdiende en “de Bank of England brak” door te wedden dat het pond te duur was geprijsd ten opzichte van de Duitse mark.
Heden ten dage is Soros een van de rijkste mannen ter wereld en, samen met Bill Gates en Mark Zuckerberg, een van de politiek invloedrijkste filantropen van de VS. Maar in tegenstelling tot Gates en Zuckerberg wijst Soros al lang op de academische filosofie als zijn bron van inspiratie. Soros’ gedachtegoed en filantropische carrière zijn georganiseerd rond het idee van de “open samenleving”, een term die door Popper is ontwikkeld en gepopulariseerd in zijn klassieke werk The Open Society and Its Enemies. Volgens Popper garanderen en beschermen open samenlevingen rationele uitwisseling, terwijl gesloten samenlevingen mensen dwingen zich te onderwerpen aan autoriteit, of die autoriteit nu religieus, politiek of economisch is.
Sinds 1987 heeft Soros 14 boeken gepubliceerd en een aantal stukken in de New York Review of Books, New York Times en elders. Deze teksten maken duidelijk dat, net als bij veel centrum-linkse politici die in de jaren negentig bekendheid kregen, het internationalisme het intellectuele uitgangspunt van Soros is. Voor Soros is het doel van het hedendaagse menselijk bestaan de totstandbrenging van een wereld die niet wordt bepaald door soevereine staten, maar door een wereldgemeenschap waarvan de leden begrijpen dat iedereen belang heeft bij vrijheid, gelijkheid en welvaart. Het creëren van zo’n wereldwijde open samenleving is volgens hem de enige manier om ervoor te zorgen dat de mensheid de existentiële uitdagingen van klimaatverandering en nucleaire proliferatie te boven komt.
In tegenstelling tot Gates, wiens filantropie zich vooral richt op amelioratieve projecten zoals het uitroeien van malaria, wil Soros de nationale en internationale politiek en samenleving werkelijk transformeren. Of zijn visie de golf van antisemitisch, islamofoob en xenofoob rechts nationalisme die in de VS en Europa opgang maakt, kan overleven, valt nog te bezien. Zeker is dat Soros de rest van zijn leven zal proberen ervoor te zorgen dat dit wel gebeurt.
Soros begon zijn filantropische activiteiten in 1979, toen hij “na enig nadenken vaststelde dat ik genoeg geld had” en zich daarom kon wijden aan het verbeteren van de wereld. Daartoe richtte hij het Open Society Fund op, dat al snel uitgroeide tot een transnationaal netwerk van stichtingen. Hoewel hij enige moeite deed om academische beurzen voor zwarte studenten in apartheid Zuid-Afrika te financieren, was Soros’ voornaamste zorg het communistische blok in Oost-Europa; tegen het einde van de jaren ’80 had hij stichtingskantoren geopend in Hongarije, Polen, Tsjecho-Slowakije, Bulgarije en de Sovjet-Unie zelf. Net als Popper voor hem, beschouwde Soros de landen van communistisch Oost-Europa als de ultieme modellen van gesloten samenlevingen. Als hij deze regimes kon openen, kon hij de wereld laten zien dat geld – in sommige gevallen althans – op vreedzame wijze onderdrukking kon overwinnen zonder militaire interventie of politieke ondermijning, de favoriete instrumenten van leiders in de Koude Oorlog.
Soros richtte zijn eerste buitenlandse stichting op in Hongarije in 1984, en zijn inspanningen daar dienen als model voor zijn activiteiten in deze periode. In de loop van het decennium verleende hij beurzen aan Hongaarse intellectuelen om hen naar de VS te halen; verstrekte hij Xerox-machines aan bibliotheken en universiteiten; en gaf hij beurzen aan theaters, bibliotheken, intellectuelen, kunstenaars en experimentele scholen. In zijn boek Opening the Soviet System uit 1990 schreef Soros dat hij geloofde dat zijn stichting had geholpen “het monopolie van het dogma te slopen door een alternatieve financieringsbron beschikbaar te stellen voor culturele en sociale activiteiten”, die naar zijn inschatting een cruciale rol speelden bij de interne ineenstorting van het communisme.
Soros’ gebruik van het woord dogma wijst op twee cruciale elementen van zijn denken: zijn rotsvaste overtuiging dat ideeën, meer dan economie, het leven vormgeven, en zijn vertrouwen in het vermogen van de mensheid om vooruitgang te boeken. Volgens Soros maakte de dogmatische manier van denken die gesloten samenlevingen kenmerkte het onmogelijk voor hen om zich aan te passen aan de veranderende wisselvalligheden van de geschiedenis. In plaats daarvan werden mensen in gesloten samenlevingen gedwongen zich te houden aan een atavistische ideologie die steeds minder overtuigend was, “naarmate de feitelijke omstandigheden veranderden”. Wanneer dit dogma uiteindelijk te duidelijk los kwam te staan van de werkelijkheid, beweerde Soros, kwam er meestal een revolutie die de gesloten samenleving omver wierp. Open samenlevingen daarentegen waren dynamisch en in staat om de koers te corrigeren wanneer hun dogma’s te ver van de werkelijkheid afdwaalden.
Toen hij tussen 1989 en 1991 getuige was van de ondergang van het Sovjet-imperium, moest Soros een cruciale strategische vraag beantwoorden: wat moest zijn stichting doen nu de gesloten samenlevingen van Oost-Europa zich aan het openen waren? Aan de vooravond van de ontbinding van de Sovjet-Unie publiceerde Soros een bijgewerkte versie van Opening the Soviet System, getiteld Underwriting Democracy, waarin hij zijn nieuwe strategie uiteenzette: hij zou zich wijden aan het opbouwen van permanente instellingen die de ideeën die de anticommunistische revoluties hadden gemotiveerd, zouden ondersteunen, terwijl hij de praktijk van de open samenleving zou modelleren voor de bevrijde volkeren van Oost-Europa. De belangrijkste hiervan was de Centraal Europese Universiteit (CEU), die in 1991 in Boedapest werd geopend. De CEU, die werd gefinancierd door Soros, moest dienen als bron voor een nieuwe, transnationale Europese wereld – en als opleidingscentrum voor een nieuwe, transnationale Europese elite.
Hoe kon Soros ervoor zorgen dat pas geopende samenlevingen vrij zouden blijven? Soros was opgegroeid in het tijdperk van het Marshallplan en had de Amerikaanse vrijgevigheid in het naoorlogse Londen aan den lijve ondervonden. Voor hem toonde deze ervaring aan dat verzwakte en uitgeputte samenlevingen niet konden worden gerehabiliteerd zonder een substantiële investering van buitenlandse hulp, die extreme omstandigheden zou verlichten en de minimale materiële basis zou verschaffen die de juiste ideeën over democratie en kapitalisme in staat zou stellen te bloeien.
Om deze reden heeft Soros eind jaren ’80 en begin jaren ’90 herhaaldelijk betoogd dat “alleen de deus ex machina van westerse hulp” het Oostblok blijvend democratisch zou kunnen maken. “Mensen die hun hele leven in een totalitair systeem hebben geleefd,” beweerde hij, “hebben hulp van buitenaf nodig om hun aspiraties te verwezenlijken.” Soros drong erop aan dat de VS en West-Europa de landen van Oost-Europa een aanzienlijke hoeveelheid geldelijke hulp zouden geven, hen toegang zouden verschaffen tot de Europese Gemeenschappelijke Markt, en culturele en educatieve banden tussen het westen en het oosten zouden bevorderen “die passen bij een pluralistische samenleving”. Zodra dit is bereikt, aldus Soros, moet West-Europa Oost-Europa opnemen in de Europese gemeenschap, wat een toekomstige tweedeling van het continent zou voorkomen.
Soros’ vooruitziende pleidooien bleven onbeantwoord. Sinds de jaren negentig wijt hij de opkomst van kleptocratie en hypernationalisme in het voormalige Oostblok aan het gebrek aan visie en politieke wil van het Westen op dit cruciale moment. “Democratieën,” klaagde hij in 1995, “lijken te lijden aan een gebrek aan waarden … zijn notoir onwillig om pijn te lijden wanneer hun vitale eigenbelangen niet direct worden bedreigd.” Voor Soros had het Westen gefaald in een epochale taak, en daarmee zijn kortzichtigheid en slapheid aan de dag gelegd.
Maar het was meer dan een gebrek aan politieke wil dat het Westen op dit moment aan banden legde. In het tijdperk van de “shocktherapie” stroomde het westerse kapitaal weliswaar naar Oost-Europa – maar dit kapitaal werd meestal geïnvesteerd in de particuliere industrie, in tegenstelling tot democratische instellingen of gemeenschapsvorming aan de basis, wat de kleptocraten en antidemocraten hielp de macht te grijpen en te behouden. Soros had een belangrijk probleem onderkend, maar zag niet in hoe de logica van het kapitalisme, dat winst boven alles stelt, zijn democratische project noodzakelijkerwijs zou ondermijnen. Hij bleef te zeer gehecht aan het systeem dat hij had veroverd.
In de nasleep van de Koude Oorlog wijdde Soros zich aan het onderzoeken van de internationale problemen die de realisatie van een wereldwijde open samenleving in de weg stonden. Na de Aziatische financiële crisis van 1997, waarbij een ineenstorting van de munteenheid in Zuidoost-Azië een wereldwijde economische neergang veroorzaakte, schreef Soros boeken over de twee grootste bedreigingen die volgens hem de open samenleving bedreigden: hyperglobalisering en marktfundamentalisme, die beide hegemoniaal waren geworden na de ineenstorting van het communisme.
Soros stelde dat de geschiedenis van de wereld na de Koude Oorlog, evenals zijn persoonlijke ervaringen als een van de meest succesvolle handelaren in de internationale financiële wereld, aantoonden dat ongereguleerd mondiaal kapitalisme de open samenleving op drie verschillende manieren ondermijnde. Ten eerste, omdat kapitaal zich overal naartoe kon verplaatsen om belastingen te ontwijken, werden westerse naties beroofd van de financiën die ze nodig hadden om burgers te voorzien van publieke goederen. Ten tweede, omdat internationale kredietverstrekkers niet aan veel regels waren onderworpen, maakten zij zich vaak schuldig aan “ongezonde kredietpraktijken” die de financiële stabiliteit bedreigden. Ten slotte, omdat deze realiteiten de binnenlandse en internationale ongelijkheid deden toenemen, vreesde Soros dat ze mensen zouden aanzetten tot niet nader gespecificeerde “wanhoopsdaden” die de levensvatbaarheid van het mondiale systeem zouden kunnen schaden.
Soros zag, veel eerder dan de meeste van zijn collega centrum-linksen, de problemen in het hart van de gefinancialiseerde en gedereguleerde “nieuwe economie” van de jaren ’90 en ‘2000. Meer dan zijn liberale collega’s zag hij in dat het omarmen van de meest extreme vormen van zijn kapitalistische ideologie de VS zou kunnen aanzetten tot beleid en praktijken die de democratie ondermijnden en de stabiliteit in binnen- en buitenland bedreigden.
De enige manier om het kapitalisme van zichzelf te redden was volgens Soros het opzetten van een “mondiaal systeem van politieke besluitvorming” dat de internationale financiën zwaar reguleerde. Toch erkende Soros al in 1998 dat de VS de voornaamste tegenstander van mondiale instellingen was; tegen die tijd hadden de Amerikanen geweigerd toe te treden tot het Internationaal Gerechtshof; hadden ze geweigerd het Ottawa-verdrag over het verbod op landmijnen te ondertekenen; en hadden ze unilateraal economische sancties opgelegd waar en wanneer ze dat nodig achtten. Toch hoopte Soros dat Amerikaanse beleidsmakers op de een of andere manier zouden accepteren dat ze, in hun eigen belang, een coalitie van democratieën moesten leiden die gewijd was aan “het bevorderen van de ontwikkeling van open samenlevingen die het internationaal recht en de instellingen die nodig zijn voor een wereldwijde open samenleving versterken”.
Maar Soros had geen programma voor hoe de toenemende vijandigheid van Amerikaanse elites ten opzichte van vormen van internationalisme die niet hun eigen militaire macht dienden of hen directe en zichtbare economische voordelen opleverden, te veranderen. Dit was een belangrijke lacune in Soros’ denken, vooral gezien zijn vasthoudendheid aan het primaat van ideeën bij het teweegbrengen van historische verandering. In plaats van dit probleem te doordenken, verklaarde hij echter eenvoudigweg dat “verandering zou moeten beginnen met een verandering van attitudes, die geleidelijk zou worden vertaald in een verandering van beleid”. Soros’ status als lid van de hyperelite en zijn overtuiging dat de geschiedenis, ondanks alle haperingen, de goede kant op ging, maakten dat hij niet in staat was de ideologische obstakels die zijn internationalisme in de weg stonden volledig te overdenken.
De militaristische reactie van de regering George W Bush op de aanslagen van 11 september dwong Soros zijn aandacht te verleggen van de economie naar de politiek. Alles aan de ideologie van de regering Bush was Soros vreemd. Zoals Soros verklaarde in zijn The Bubble of American Supremacy uit 2004, omarmden Bush en zijn coterie “een ruwe vorm van sociaal Darwinisme” dat ervan uitging dat “het leven een strijd is om te overleven, en we moeten voornamelijk vertrouwen op het gebruik van geweld om te overleven”. Terwijl vóór 11 september “de excessen van de valse ideologie binnen de perken werden gehouden door de normale werking van onze democratie”, heeft Bush na 11 september “doelbewust de angst aangewakkerd die het land in zijn greep heeft gehouden” om de oppositie het zwijgen op te leggen en steun te winnen voor een contraproductief beleid van militaristisch unilateralisme. Voor Soros echoden beweringen als “of je bent met ons, of je bent met de terroristen” griezelig veel op de retoriek van de Nazi’s en de Sovjets, die hij hoopte achter zich te hebben gelaten in Europa. Soros vreesde, wijselijk, dat Bush de natie zou leiden naar “een permanente staat van oorlog”, gekenmerkt door buitenlandse interventie en binnenlandse onderdrukking. De president was dus niet alleen een bedreiging voor de wereldvrede, maar ook voor het idee zelf van een open samenleving.
Onsalniettemin was Soros ervan overtuigd dat Bush’ “extremistische ideologie” niet overeenkwam “met de overtuigingen en waarden van de meerderheid van de Amerikanen”, en hij verwachtte dat John Kerry de presidentsverkiezingen van 2004 zou winnen. Soros verwachtte dat Kerry’s overwinning zou leiden tot “een diepgaande heroverweging van Amerika’s rol in de wereld”, waardoor burgers unilateralisme zouden afwijzen en internationale samenwerking zouden omarmen.
Maar Kerry won niet, waardoor de filantroop voor het eerst vraagtekens plaatste bij het politieke inzicht van gewone Amerikanen. Na de verkiezingen van 2004 onderging Soros zoiets als een geloofscrisis. In zijn boek The Age of Fallibility uit 2006 schreef Soros de herverkiezing van Bush toe aan het feit dat de VS “een ‘feel-good’ samenleving was die niet bereid was de onaangename realiteit onder ogen te zien”. Amerikanen, aldus Soros, laten zich liever “ernstig misleiden door de regering Bush” dan de mislukkingen van Afghanistan, Irak en de oorlog tegen het terrorisme onder ogen te zien. Omdat ze beïnvloed werden door het marktfundamentalisme en zijn obsessie met “succes”, vervolgde Soros, waren Amerikanen gretig om de beweringen van politici te accepteren dat de natie zoiets absurds als een oorlog tegen terreur kon winnen.
Bush’s overwinning overtuigde Soros ervan dat de VS alleen zou overleven als een open samenleving als Amerikanen begonnen te erkennen “dat de waarheid ertoe doet”; anders zouden ze de oorlog tegen terreur en de bijbehorende gruwelen blijven steunen. Hoe Soros de Amerikanen op andere gedachten kon brengen, bleef echter onduidelijk.
De financiële crisis van 2007-2008 moedigde Soros aan om zich opnieuw op de economie te richten. De ineenstorting verraste hem niet; hij beschouwde het als het voorspelbare gevolg van marktfundamentalisme. Het overtuigde hem er eerder van dat de wereld op het punt stond getuige te zijn van, zoals hij verklaarde in zijn boek The New Paradigm for Financial Markets uit 2008, “het einde van een lange periode van relatieve stabiliteit gebaseerd op de VS als de dominante macht en de dollar als de belangrijkste internationale reservemunt”.
Afgaand op de Amerikaanse neergang begon Soros zijn hoop op een wereldwijde open samenleving te vestigen op de Europese Unie, ondanks zijn eerdere woede op de leden van de unie omdat ze Oost-Europa in de jaren ’90 niet volledig hadden verwelkomd. Hoewel hij toegaf dat de EU ernstige problemen had, was het niettemin een organisatie waarin naties vrijwillig “instemden met een beperkte delegatie van soevereiniteit” voor het algemeen Europees welzijn. Het bood daarmee een regionaal model voor een wereldorde gebaseerd op de principes van een open samenleving.
Soros’ hoop op de EU werd echter snel de bodem ingeslagen door drie crises die de stabiliteit van de unie ondermijnden: de steeds dieper wordende internationale recessie, de vluchtelingencrisis, en Vladimir Poetins revanchistische aanval op normen en internationaal recht. Hoewel Soros geloofde dat westerse naties deze crises theoretisch zouden kunnen verzachten, concludeerde hij dat, in een herhaling van de mislukkingen van de post-Sovjetperiode, het onwaarschijnlijk was dat ze zich zouden verenigen om dit te doen. In de afgelopen tien jaar was Soros teleurgesteld over het feit dat het Westen weigerde de schuld van Griekenland te vergeven, er niet in slaagde een gemeenschappelijk vluchtelingenbeleid te ontwikkelen en niet wilde overwegen de sancties tegen Rusland uit te breiden met de materiële en financiële steun die Oekraïne nodig had om zich te verdedigen na Poetins annexatie van de Krim in 2014. Het verontrustte hem verder dat in veel landen in de EU, van het Verenigd Koninkrijk tot Polen, een rechts etnonationalisme weer de kop op stak dat voorgoed tot het verleden behoorde. Nadat Groot-Brittannië in 2016 had gestemd om de unie te verlaten, raakte hij ervan overtuigd dat “de desintegratie van de EU praktisch onomkeerbaar is”. De EU diende niet als het model dat Soros hoopte dat het zou zijn.
Soros heeft het racistische autoritarisme dat de afgelopen tien jaar niet alleen de EU, maar de democratie in Europa in het algemeen heeft bedreigd, aan den lijve ondervonden. Sinds 2010 heeft de filantroop herhaaldelijk ruzie gemaakt met Viktor Orbán, de autoritaire, anti-immigratie premier van Hongarije. Onlangs beschuldigde Soros Orbán van “pogingen om het soort schijndemocratie te herstellen dat heerste in de periode tussen de eerste en de tweede wereldoorlog”. In zijn succesvolle herverkiezingscampagne eerder dit jaar besteedde Orbán een groot deel van zijn tijd aan het demoniseren van Soros, waarbij hij antisemitische thema’s gebruikte en beweerde dat Soros in het geheim van plan was om miljoenen immigranten naar Hongarije te sturen. Orbán heeft ook de Centraal-Europese Universiteit – door zijn regering spottend “de Soros-universiteit” genoemd – met sluiting bedreigd, en vorige maand heeft het parlement nieuwe anti-immigratiewetgeving aangenomen die bekend staat als de “Stop Soros”-wetten.
Maar terwijl Orbán de open samenleving van Hongarije bedreigt, is het Donald Trump die de open samenleving in het algemeen bedreigt. Soros schrijft de overwinning van Trump toe aan de schadelijke effecten die het marktfundamentalisme en de Grote Recessie op de Amerikaanse samenleving hebben gehad. In een opiniestuk van december 2016 betoogde Soros dat Amerikanen voor Trump stemden, “een oplichter en would-be dictator”, omdat “verkozen leiders er niet in slaagden te voldoen aan de legitieme verwachtingen en aspiraties van kiezers dit falen leidde ertoe dat electoraten ontgoocheld raakten over de heersende versies van democratie en kapitalisme”.
In plaats van de door globalisering gecreëerde rijkdom eerlijk te verdelen, zo betoogde Soros, slaagden de “winnaars” van het kapitalisme er niet in “de verliezers te compenseren”, wat leidde tot een drastische toename van de binnenlandse ongelijkheid – en woede. Hoewel Soros geloofde dat de “grondwet en instellingen … sterk genoeg zijn om de excessen van de uitvoerende macht te weerstaan”, vreesde hij dat Trump bondgenootschappen zou sluiten met Poetin, Orbán en andere autoritairen, wat het bijna onmogelijk zou maken om een wereldwijde open samenleving op te bouwen. In Hongarije, de VS en veel van de delen van de wereld die Soros’ aandacht en investeringen hebben getrokken, is het duidelijk dat zijn project is vastgelopen.
Soros’ weg vooruit is onduidelijk. Aan de ene kant suggereren sommige van Soros’ laatste acties dat hij in een linkse richting is opgeschoven, met name op het gebied van hervorming van het strafrecht en vluchtelingenhulp. Hij heeft onlangs een fonds opgericht om de campagne van Larry Krasner, de radicale officier van justitie van Philadelphia, te steunen, en steunde drie Californische kandidaten voor een officier van justitie die zich ook inzetten voor hervorming van het openbaar ministerie. Hij heeft ook 500 miljoen dollar geïnvesteerd om de wereldwijde vluchtelingencrisis te verlichten.
Aan de andere kant geeft een deel van zijn gedrag aan dat Soros toegewijd blijft aan een traditionele Democratische partij die slecht is toegerust om de problemen aan te pakken die ons crisismoment definiëren. Tijdens de Democratische voorverkiezingen van 2016 was hij een fervent aanhanger van Hillary Clinton. En onlangs laakte hij de potentiële Democratische presidentskandidaat Kirsten Gillibrand omdat hij Al Franken had aangespoord om af te treden vanwege zijn seksuele intimidatie van radiopresentatrice Leeann Tweeden. Als Soros echt progressieve projecten blijft financieren, zal hij een substantiële bijdrage leveren aan de open samenleving; maar als hij besluit banale Democraten te verdedigen, zal hij bijdragen aan de voortdurende verloedering van het Amerikaanse openbare leven.
Tijdens zijn carrière heeft Soros een aantal wijze en opwindende interventies gedaan. Vanuit democratisch oogpunt is het vermogen van deze ene rijke om de publieke zaak vorm te geven echter catastrofaal. Soros heeft zelf erkend dat “het verband tussen kapitalisme en democratie op zijn best zwak is”. Het probleem voor miljardairs als hij is wat ze met deze informatie doen. De open samenleving beoogt een wereld waarin iedereen elkaars menselijkheid erkent en met elkaar omgaat als gelijken. Als de meeste mensen echter schrapen om de laatste stukjes van een steeds kleiner wordende taart, is het moeilijk voor te stellen hoe we de wereld kunnen opbouwen waarin Soros – en velen van ons – zouden willen leven. Op dit moment blijven Soros’ kosmopolitische dromen precies dat. De vraag is waarom, en het antwoord zou heel goed kunnen zijn dat de open samenleving alleen mogelijk is in een wereld waarin niemand – of het nu Soros, of Gates, of DeVos, of Zuckerberg, of Buffett, of Musk, of Bezos is – wordt toegestaan om zo rijk te worden als hij heeft gedaan.
Een langere versie van dit artikel verscheen eerst op nplusonemag.com