De Noorse mythologie en religie bevatten geen formele doctrines over wat er met een mens, of, wat dat betreft, met een lid van een andere soort, gebeurt als hij of zij sterft. Wat er met het lichaam en de andere, minder tastbare delen van het zelf gebeurt, varieert sterk van geval tot geval, en hangt af van een duizelingwekkend aantal factoren die, helaas, tegenwoordig slechts vaag worden begrepen vanwege het fragmentarische karakter van de bronnen die we bezitten over de Noorse mythologie en religie in het algemeen.
Toch kunnen er enkele algemene, hoewel niet noodzakelijkerwijs universele patronen worden onderscheiden.
De rustplaats van de doden bevindt zich onder de grond – een letterlijke “onderwereld” die een spirituele tegenhanger vormt van het fysieke graf. De doden kunnen in contact komen met de levenden en omgekeerd, en vaak wordt een deel van de dode opnieuw geboren. Tenslotte is er geen eeuwige gelukzaligheid of eeuwige kwelling, maar slechts een overgang naar een andere fase in de eindeloze cyclus van het bestaan.
Het Land van de Doden
De voorChristelijke spirituele tradities van de Noorse volkeren, zoals die van animistische en pantheïstische volkeren over de hele wereld, beschouwen geest en materie als nauw met elkaar verweven en niet als scheidbaar in een uitsluitend stoffelijk rijk en een uitsluitend “onstoffelijk” rijk.
Hierom hoeft het geen verbazing te wekken dat het heidense land van de doden een letterlijke onderwereld is die nauw overeenkomt met het graf, gelegen in de grond en vooral geconcentreerd rond begraafplaatsen.
De Noorse mythologische teksten vermelden drie primaire plaatsen waar de doden naar toe zouden gaan:
Helheim (Oud Noors Helheimr, “het huis van de godin Hel”),
Valhalla (Oud Noors Valhöll, “de hal van de gevallen heldhaftige krijgers”),
en Folkvang (Oud Noors Fólkvangr, “het veld van het volk” of “het veld van de krijgers”).
Er zijn ontelbare theorieën geopperd over wat nu precies de verschillen zijn tussen deze plaatsen, maar een nadere beschouwing van de primaire bronnen leert dat ze praktisch niet van elkaar te onderscheiden zijn en allemaal iets andere opvattingen zijn over – men zou zelfs kunnen zeggen dat het slechts verschillende namen zijn voor – de onderwereld.
Helheim (of gewoon “Hel,” zoals het soms ook wordt genoemd) is de vaagste en meest algemene term voor de onderwereld. In oud Noors spraakgebruik betekent het “het graf” of iets van die strekking.
Valhalla wordt voorgezeten door Odin, en om er toegang te krijgen moet men door hem en zijn valkyries, de “uitverkorenen van de gevallenen”, worden uitgekozen.”
Degenen die niet zijn uitverkoren, maar nog wel in de strijd zijn gevallen maar niet heldhaftig genoeg zijn, komen terecht in
Folkvang
Ook de toegang tot Folkvang is afhankelijk van de uitverkiezing door Freya.
Het onderscheid tussen Valhalla en Folkvang is niet helemaal duidelijk, omdat de belangrijkste Oudnoordse bron die de twee hallen beschrijft, Freya afbeeldt in termen die suggereren dat zij zelf een valkyrie is.
Valhalla wordt vaak afgeschilderd als een rijk waar voorname krijgers een voortdurende strijd voeren, en precies zo’n plaats wordt in belangrijke vroege bronnen beschreven als gelegen onder de grond – en, intrigerend, zonder de naam “Valhalla” of een verwante naam ergens in het verslag.
Daarnaast is de naam Valhöll, “de hal van de gevallenen”, een late ontwikkeling die lijkt te zijn voortgekomen uit de naam Valhallr, “de rots van de gevallenen,” een titel die werd gegeven aan bepaalde rotsen en heuvels waar de doden werden geacht te wonen in Zuid-Zweden, een van de grootste historische centra van Odin-verering.
De enige Oud Noorse tekst die een duidelijk onderscheid maakt tussen Valhalla en Helheim is de Proza Edda van Snorri Sturluson. Snorri, een dertiende-eeuwse christelijke geleerde, beweert dat zij die in de strijd sterven naar Walhalla worden gebracht, terwijl zij die sterven door ziekte of ouderdom naar Helheim worden gebracht. Toch spreekt hij deze bewering flagrant tegen in het enige uitvoerige verslag dat hij van Helheim geeft – namelijk het verhaal van de dood van Baldur, Odins eigen zoon, die op gewelddadige wijze werd gedood en niettemin naar Hel werd gedragen. Geen enkele andere bron maakt dit onderscheid, en verschillende bronnen spreken het tegen, hetgeen betekent dat dit onderscheid tussen Helheim en Valhalla zeker een uitvinding van Snorri is.
Dus zien we dat de verschillende versies van de onderwereld niet of nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn. Hoe ziet deze plaats er dan uit? De bronnen geven geen eenduidig beeld, en sommige geven een veel aangenamer beeld dan andere, maar het enige dat opvalt in al deze verschillende verhalen is hoezeer het lijkt op de wereld van de levenden: de doden eten, drinken, stoeien, vechten, slapen, beoefenen magie, en doen in het algemeen alle dingen die mannen en vrouwen in de Vikingtijd gewoonlijk deden. Sterven is gewoon doorgaan met leven, zij het in een iets andere vorm.
Eén, vrij zelden genoemde plaats van het hiernamaals is Helgafjell
Helgafjell, de “heilige berg” was een idee van het hiernamaals dat in West-Noorse bronnen voorkomt. Deze berg zou een bergformatie in de omgeving kunnen zijn, en hij was zo heilig dat men niet in zijn richting kon kijken zonder eerst zijn gezicht te wassen. In de heilige berg zouden de leden van de Noorse clans een leven leiden dat vergelijkbaar was met het leven dat zij in de wereld van de levenden hadden geleid. Sommige helderzienden konden in de berg kijken en wat zij zagen was niet intimiderend, maar in plaats daarvan was het een tafereel met een warme haard, drinken en praten.
Wedergeboorte en de voortdurende aanwezigheid van de doden
In het voorchristelijke Germaanse wereldbeeld, net als in de wereldbeelden van andere animistische volkeren uit alle hoeken van de wereld, wordt het zelf niet gezien als een geïsoleerde, monadische entiteit, zoals bijvoorbeeld in christelijke en post-christelijke samenlevingen het geval is. Integendeel, de grenzen tussen het zelf en zijn omgeving zijn buitengewoon vaag, en het zelf is samengesteld uit verschillende afneembare delen. Bij de dood of ergens daarna gaan deze delen hun eigen weg.
Andere delen van de dode man of vrouw rusten niet in het graf. De hamingja (een Oud-Noors woord voor “geluk” dat werd opgevat als een op zichzelf staande persoonlijke entiteit) wordt vaak herboren in een nakomeling, vooral als het kind de naam krijgt van de oorspronkelijke eigenaar van de hamingja. Dit was een veel voorkomende praktijk in de Vikingtijd.
Het is in de Oud-Noorse literatuur vaak onmogelijk een onderscheid te maken tussen voorouders en elfen, zozeer zelfs dat het niet gek zou zijn te spreken van een deel van de dode mens dat in sommige gevallen een elf wordt.
De mogelijkheid van transmigratie – herboren worden als een andere soort – is ook aanwezig in het overgeleverde materiaal betreffende het oude Noorse wereldbeeld, hoewel, fragmentarisch als de bronnen zijn, er geen specifieke gevallen hiervan aan ons zijn overgeleverd. Een ander prominent deel van het zelf is de fylgja (Oud Noors “volgeling”), een dierlijke geest die een belangrijke invloed heeft op het karakter van de persoon. (Het hebben van een beer fylgja is een teken van adellijke geboorte, een wolf van wreedheid, een varken van vraatzucht, enz.) We weten ook dat de oude Germaanse volkeren de grens tussen de menselijke en dierlijke wereld als vrij poreus beschouwden, wat vooral blijkt uit de talrijke voorbeelden van gedaanteverwisselingen en totemisme in de toenmalige bronnen. Geen enkele overgeleverde bron vertelt ons wat er met de fylgja gebeurt na zijn dood, maar (en dit is een open vraag) is het vergezocht om te veronderstellen dat hij herboren wordt in zijn eigen soort?
Het laatste, niet zo glorieuze hiernamaals is dat van de draugr of draug (Oud-Noors: draugr, meervoud draugar; modern IJslands: draugur, Faeröers: dreygur en Deens, Zweeds en Noors: draugen), ook wel aptrganga ofraptrgangr genoemd, letterlijk “opnieuw-wandelaar” (IJslands: afturganga)
Dit is een ondood wezen uit de Noorse mythologie.
Dat sterk blijkt te zijn, sterk genoeg om de hugr terug naar het lichaam te trekken. Deze gereanimeerde individuen stonden bekend als draugar. Maar hoewel de doden weer kunnen leven, kunnen ze ook weer sterven. Draugar sterven een “tweede dood” wanneer hun lichamen vergaan, worden verbrand, uiteengereten of op andere wijze worden vernietigd.
Draugar leven in hun graven en bewaken vaak de schat die met hen in hun grafheuvel is begraven. Het zijn bezielde lijken – in tegenstelling tot geesten hebben zij een stoffelijk lichaam met soortgelijke fysieke vermogens als bij leven. In oudere literatuur wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen zee-draugar en land-draugar.
Conclusie.
In het wereldbeeld van de voorchristelijke Noord-Europeanen is het leven eeuwig. Maar niet in de zin waaraan de meeste mensen tegenwoordig automatisch denken als ze die uitdrukking horen; in plaats daarvan lost de specifieke bundel van fragmentarische delen die je je “zelf” noemt op in zijn componenten, die vervolgens doorgaan met het vitaliseren van je nakomelingen en hun wereld, net zoals je rottende lijk de wezens eromheen voedt – wormen, insecten, bomen, bloemen. De dood is een drempel in het bredere proces van het leven, niet zozeer een einde als wel een voortzetting en een transformatie.
Door Håkan Ljunggren