De DSM-5 onderscheidt negen typen Stoornissen in het Gebruik van Substanties:
1. Alcohol
2. Cafeïne*
3. Cannabis (b.v. marihuana)
4. Hallucinogenen
5. Inhaleermiddelen
6. Opioïden (bijv. heroïne)
7. Kalmerings-, slaap- of kalmerende middelen (bijv. valium, “qualudes”)
8. Stimulerende middelen (cocaïne, methamfetamine)
9. Tabak
*Stoornis in het gebruik van drugs is niet van toepassing op cafeïne.
Of de stof in kwestie het nu is, de diagnose van een stoornis in het gebruik van drugs is gebaseerd op een pathologische reeks gedragingen die verband houden met het gebruik van die stof. Deze gedragingen vallen in vier hoofdcategorieën uiteen:
1. Verminderde controle
2. Sociale stoornis
3. Risicovol gebruik
4. Farmacologische indicatoren (tolerantie en ontwenning)
Laten we elk van deze belangrijkste diagnostische criteria in meer detail bekijken.
1.A. Verminderde controle:
Minderde controle kan op verschillende manieren worden aangetoond:
1) Langer gebruiken dan de bedoeling is, of grotere hoeveelheden gebruiken dan de bedoeling is; 2) Het gebruik willen verminderen, maar daarin niet slagen; 3) Buitensporig veel tijd besteden aan het krijgen/gebruiken/herstellen van het drugsgebruik; 4) Hunkeren naar drugs dat zo intens is dat het moeilijk is om aan iets anders te denken.
2.B. Sociale stoornis
U herinnert zich wellicht onze definitie van verslaving: Verslaving is het herhaaldelijk deelnemen aan een stof of activiteit, ondanks de aanzienlijke schade die het nu veroorzaakt, omdat die betrokkenheid plezierig en/of waardevol was (en kan blijven). Sociale beperking is één soort substantiële schade (of gevolg) die wordt veroorzaakt door herhaald gebruik van een stof of activiteit.
5) Mensen kunnen blijven gebruiken ondanks problemen met werk, school of familie/sociale verplichtingen. Hierbij valt te denken aan herhaaldelijk afwezig zijn op het werk, slechte schoolprestaties, verwaarlozing van kinderen, of het niet nakomen van huishoudelijke verantwoordelijkheden.
6) Verslaving kan ook aan het licht komen wanneer iemand doorgaat met middelengebruik ondanks interpersoonlijke problemen die het gevolg zijn van het middelengebruik. Hierbij valt te denken aan ruzies met familieleden over het middelengebruik; of het verliezen van belangrijke vriendschappen door het aanhoudende gebruik.
7) Belangrijke en zinvolle sociale en recreatieve activiteiten kunnen worden opgegeven of verminderd als gevolg van het middelengebruik. Iemand kan minder tijd met zijn familie doorbrengen, of stoppen met golfen met zijn vrienden.
3.C. Risicovol gebruik
Het belangrijkste punt van dit criterium is het niet afzien van het gebruik van de stof ondanks de schade die het veroorzaakt.
8) Verslaving kan worden aangegeven wanneer iemand herhaaldelijk stoffen gebruikt in lichamelijk gevaarlijke situaties. Bijvoorbeeld het gebruik van alcohol of andere drugs tijdens het bedienen van machines of het besturen van een auto.
9) Sommige mensen blijven verslavende middelen gebruiken, ook al zijn ze zich ervan bewust dat het lichamelijke en psychische problemen veroorzaakt of verergert. Een voorbeeld is de persoon die sigaretten blijft roken ondanks het feit dat hij een ademhalingsstoornis heeft zoals astma of COPD.
4.D. Farmacologische indicatoren: Tolerantie en ontwenning
Voor veel mensen zijn tolerantie en ontwenning de klassieke indicatoren van een gevorderde verslaving. Als zodanig zijn dit bijzonder belangrijke begrippen. Dit criterium verwijst naar de aanpassing die het lichaam doet als het zich probeert aan te passen aan het voortdurende en frequente gebruik van een stof. Deze aanpassing wordt het handhaven van het homeostatisch evenwicht genoemd.
10) Tolerantie treedt op wanneer mensen de hoeveelheid van een stof moeten verhogen om hetzelfde gewenste effect te bereiken. Anders gezegd, er is sprake van tolerantie wanneer iemand bij gebruik van dezelfde hoeveelheid minder effect ondervindt. Het “gewenste effect” kan zijn dat men ontwenningsverschijnselen wil vermijden. Aan de andere kant kan het de wens zijn om high te worden. Mensen ervaren tolerantie op verschillende manieren, dat wil zeggen dat hun gevoeligheid voor verschillende stoffen verschilt. Specifieke drugs verschillen wat betreft de snelheid waarmee tolerantie zich ontwikkelt en de dosis die nodig is om tolerantie te ontwikkelen.
11) Ontwenning is de reactie van het lichaam op het abrupt stoppen met een drug, zodra het lichaam er een tolerantie voor heeft ontwikkeld. De resulterende cluster van (zeer onaangename en soms fatale) symptomen is specifiek voor elke drug. We bespreken deze specifieke symptomen bij elke drugscategorie. Hoewel ontwenning zeer onaangenaam is, is er meestal geen medische hulp voor nodig. Ontwenning van sommige drugs kan echter fataal zijn. Raadpleeg daarom een medisch deskundige voordat u probeert te stoppen met drugsgebruik na een periode van zwaar en aanhoudend gebruik. Dit zal ervoor zorgen dat het stoppen zo veilig en comfortabel mogelijk verloopt.
Als een persoon ontwenningsverschijnselen ervaart op het moment dat hij wordt geëvalueerd voor behandeling, zal hij worden gediagnosticeerd met zowel middelengebruik als middelenontwenning.
Een persoon moet aan ten minste 2 van deze criteria voldoen om te worden gediagnosticeerd met een stoornis in het middelengebruik. De ernst van de verslaving wordt bepaald door het aantal criteria waaraan wordt voldaan.