Ik geloof in God, de Almachtige Vader,
de Schepper van hemel en aarde,Ik geloof in Jezus Christus, Zijn enige Zoon, onze Heer,
die verwekt is uit de Heilige Geest,
geboren uit de maagd Maria,
geleden heeft onder Pontius Pilatus,
gekruisigd is, gestorven en begraven;
daalde af in de hel.
De derde dag verrees Hij uit de doden.
Hij is opgevaren naar de hemel
en zit aan de rechterhand van God, de Almachtige Vader,
vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden.Ik geloof in de Heilige Geest,
de heilige katholieke kerk,
de gemeenschap der heiligen,
de vergeving der zonden,
de opstanding van het lichaam,
en het eeuwige leven. Amen.
(overgenomen uit De Geloofsbelijdenis van de Apostelen)
De achtste regel van de Geloofsbelijdenis van de Apostelen luidt: “Hij daalde af in de hel.” Hoewel door mensen gemaakte geloofsbelijdenissen niet het gezag van de Schrift hebben, zijn ze over het algemeen bedoeld als een nauwkeurige weergave van de leer die in Gods onfeilbare Woord staat. Dit stelt ons voor een interessante vraag: hoe nauwkeurig is de apostolische geloofsbelijdenis in zijn presentatie van dit punt?
Er zijn een aantal passages waaruit de leer voortkomt, maar in de eerste plaats zullen theologen verzen uit Matteüs 12:38-41, Romeinen 10:7 en Efeziërs 4:7-10 gebruiken om de afdaling van Christus naar de hel aan te tonen. In Mattheüs 12:40 vergelijkt Jezus zichzelf met Jona door te verklaren: “Zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de grote vis was, zo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart van de aarde zijn.” En het is duidelijk, toen Christus stierf, gaf hij zijn geest (Johannes 19:30). Maar waarheen ging zijn geest?
Uiteindelijk komt het erop neer dat we moeten begrijpen wat de Schrift bedoelt als zij spreekt over Christus die afdaalt naar de lagere delen van de aarde (of het hart van de aarde). Zijn ziel verbleef drie dagen en drie nachten in die verblijfplaats. Bijna unaniem wordt dit diepe deel van de aarde geïnterpreteerd als de onderwereld (d.w.z. de plaats waar de geesten van de doden hun verblijfplaats hebben) – de hel begon pas vrij recent zijn moderne betekenis te krijgen als de plaats waar de verdoemden eeuwig gestraft worden. Er zijn een aantal richtingen waarin christenen op dit punt kunnen gaan – en dat is de activiteit waarmee Christus deze drie dagen bezig was.
Er zijn drie opmerkelijke invalshoeken:
- Christus bracht zijn drie dagen door met het lijden van de toorn van God.
- Christus bracht zijn drie dagen door met het verkondigen van zijn overwinning op het satanische koninkrijk.
- Christus bracht zijn drie dagen door met het prediken van het Evangelie aan de oudtestamentische gelovigen die in een afgescheiden deel van de onderwereld verbleven.
Het eerste standpunt is gebaat bij de vergelijking tussen Jona en Christus. Het is niet moeilijk in te zien dat zoals Jona zijn tijd doorbracht met lijden in de diepte (of het graf), zo ook Christus niet geleden zou hebben in het land van de doden? Petrus beweert in Handelingen 2:24 dat Christus door zijn opstanding verlost was van de doodsbenauwdheid, “omdat het Hem niet mogelijk was door hen vastgehouden of overwonnen te worden” – wat betekent dat Christus, totdat Hij opstond, gebukt ging onder de kwellingen van de dood. Hij leed dan, in dit geval, opdat wij, zijn schapen, daarvan gespaard zouden blijven.
Het tweede perspectief geeft een vrolijker beeld – Christus die afdaalt naar de diepten van de hel om zijn Evangelie overwinning te verkondigen. Satan verslagen. De dood verslagen. En de Heer van het leven zegevierend en roemend in triomf! Een prachtig beeld. Helaas lijkt er weinig bewijs uit de Schrift dat dit gedurende de drie dagen en drie nachten heeft plaatsgevonden, en het veronderstelt dat Satan en zijn gevallen engelen hun verblijfplaats hebben in “het hart van de aarde” – iets wat verder niet echt in de Schrift staat.
Het derde en laatste standpunt dat we hier zullen bekijken, komt voort uit een moeilijkheid bij de interpretatie van 1 Petrus 3:18-20. Christus, zo wordt verondersteld, ging de diepte in om het Evangelie te verkondigen aan de gelovigen van het Oude Verbond. De grootste vraag die een dergelijke interpretatie bezwaart is er een van motivatie: waarom ging Christus speciaal prediken aan hen die reeds geloofden? Al de Oud Testamentische heiligen hadden het Evangelie reeds ontvangen uit genade door geloof. Het werd hun als gerechtigheid toegerekend. Dus, waarom dan? Christus kan het Evangelie inderdaad zo gepredikt hebben, maar het lijkt zeker niet nodig.
Uiteindelijk geloven de ware heiligen op dit punt langs een aantal verschillende interpretatieve lijnen. De plechtige en vreugdevolle plicht van de christen is dan om de Schriften voor zichzelf te laten spreken. Maar aangezien het hier niet gaat om een kwestie van verdeeldheid, moet iedere christen zijn broeder enige ruimte laten in zijn interpretatie, waarbij hij altijd een godvruchtige gemeenschap onderhoudt, gedragen in liefde en naastenliefde.