Boek Jona, ook wel gespeld als Jonas, het vijfde van 12 Oud Testamentische boeken die de namen dragen van de Kleine Profeten, in de Joodse canon samengevoegd in één boek, De Twaalf. In tegenstelling tot andere profetische boeken in het Oude Testament, is Jona geen verzameling van de orakels van de profeet, maar in de eerste plaats een verhaal over de man.
Jona wordt afgeschilderd als een recalcitrante profeet die op de vlucht slaat voor Gods oproep om te profeteren tegen de slechtheid van de stad Nineve. Volgens het openingsvers is Jona de zoon van Amittai. Deze afstamming identificeert hem met de Jona die in II Koningen 14:25 wordt genoemd en die profeteerde tijdens de regering van Jeroboam II, rond 785 v. Chr. Het is mogelijk dat een deel van het traditionele materiaal dat in het boek is overgenomen al vroeg met Jona in verband werd gebracht, maar het boek in zijn huidige vorm weerspiegelt een veel latere samenstelling. Het is geschreven na de Babylonische Ballingschap (6e eeuw v. Chr.), waarschijnlijk in de 5e of 4e eeuw en zeker niet later dan de 3e, aangezien Jona in het apocriefe boek Ecclesiasticus, dat omstreeks 190 is samengesteld, wordt vermeld onder de Kleine Profeten. Evenals het Boek Ruth, dat ongeveer in dezelfde periode werd geschreven, verzet het zich tegen het bekrompen Joodse nationalisme dat kenmerkend was voor de periode na de hervormingen van Ezra en Nehemia, met hun nadruk op Joodse exclusiviteit. Zo verafschuwt de profeet Jona, net als de Joden van die tijd, zelfs het idee van redding voor de heidenen. God kastijdt hem voor zijn houding, en het boek bevestigt dat Gods barmhartigheid zich zelfs uitstrekt tot de inwoners van een gehate vreemde stad. Het incident met de grote vis, die herinnert aan Leviathan, het monster van de diepte dat elders in het Oude Testament wordt gebruikt als de belichaming van het kwaad, symboliseert de ballingschap en de terugkeer van de natie.
Zoals het verhaal in het Boek Jona wordt verteld, wordt de profeet Jona door God geroepen om naar Nineve te gaan (een grote Assyrische stad) en rampspoed te voorspellen vanwege de buitensporige boosaardigheid van de stad. In het verhaal denkt Jona over Ninevé hetzelfde als de schrijver van het boek Nahum, namelijk dat de stad onvermijdelijk ten val moet komen vanwege Gods oordeel over haar. Daarom wil Jona niet profeteren, omdat Ninevé zich zou kunnen bekeren en daardoor gered zou worden. Daarom haast hij zich naar Joppa en neemt plaats op een schip dat hem in tegenovergestelde richting zal voeren, denkend aan God te ontkomen. Een storm van ongekende hevigheid treft het schip, en ondanks alles wat de kapitein en de bemanning kunnen doen, vertoont het schip tekenen van breken en zinken. Het lot wordt geworpen, en Jona bekent dat zijn aanwezigheid aan boord de oorzaak is van de storm. Op zijn verzoek wordt hij overboord gegooid, en de storm gaat liggen.
Een “grote vis”, door God aangewezen, slokt Jona op, en hij blijft drie dagen en nachten in de muil van de vis. Hij bidt om bevrijding en wordt op het droge “uitgebraakt” (hfdst. 2). Weer klinkt het bevel: “Sta op, ga naar Ninevé.” Jona gaat naar Ninevé en profeteert tegen de stad, waardoor de koning en alle inwoners tot inkeer komen.
Jonah wordt dan boos. Hij hoopt op een ramp en gaat buiten de stad zitten wachten op de vernietiging ervan. Van de ene dag op de andere ontspringt er een plant die hem een welkome beschutting biedt tegen de hitte, maar deze wordt vernietigd door een grote worm. Jona is verbitterd over de vernietiging van de plant, maar God spreekt en brengt het laatste punt van het verhaal naar voren: “U hebt medelijden met de plant, waarvoor u niet gewerkt hebt, noch die u hebt laten groeien, die in een nacht is ontstaan en in een nacht is vergaan. En zou ik ook geen medelijden hebben met Ninevé, die grote stad, waar meer dan honderdtwintigduizend mensen zijn die hun rechterhand niet van hun linkerhand onderscheiden, en ook veel vee?” (hfdst. 4).
Jonah is het onderwerp geweest van werken van kunstenaars als John Bernard Flannagan en Albert Pinkham Ryder. Hoofdstuk negen van Herman Melville’s Moby Dick is een preek en hymne over Jonah.