Ontstaan en expansieEdit
2 = ca. 1500 v.Chr. eerste verspreiding
2.a = Oost-Bantoe, 2.b = West-Bantoe
3 = 1000-500 v.Chr.b = West-Bantoe
3 = 1000-500 v.Chr. Urewe-kern van Oost-Bantoe
4-7 = zuidwaartse opmars
9 = 500 v.Chr.-0 Congo-kern
10 = 0-1000 n.Chr. laatste fase
Bantoetalen zouden zijn afgeleid van de gereconstrueerde Proto-Bantoetaal, die naar schatting zo’n 4000 tot 3000 jaar geleden werd gesproken in West-/Centraal-Afrika (het gebied van het huidige Kameroen).Zij zouden zich over Centraal, Oost en Zuidelijk Afrika hebben verspreid in de zogenaamde Bantoexpansie, een betrekkelijk snelle verspreiding die ruwweg twee millennia en tientallen menselijke generaties in beslag nam gedurende het 1e millennium v. Chr. en het 1e millennium n. Chr. Dit concept is vaak voorgesteld als een massamigratie, maar Jan Vansina en anderen hebben betoogd dat het in feite om een culturele verspreiding ging en niet om de verplaatsing van specifieke bevolkingsgroepen die louter op basis van gemeenschappelijke taalkenmerken als een enorme groep zouden kunnen worden gedefinieerd.
De geografische vorm en het verloop van de Bantoexpansie blijft onderwerp van discussie. Er worden twee hoofdscenario’s voorgesteld: een vroege expansie naar Centraal-Afrika en een enkele oorsprong van de dispersie die daaruit voortkomt, of een vroege splitsing in een oostwaartse en een zuidwaartse dispersiegolf, waarbij de ene golf over het Congobekken naar Oost-Afrika trekt en de andere zuidwaarts langs de Afrikaanse kust en het systeem van de Congorivier naar Angola trekt. Genetische analyse toont een significante geclusterde variatie van genetische kenmerken onder Bantoe-taalsprekers per regio, wat wijst op vermenging met vroegere lokale populaties.
Volgens het vroege-splitsingsscenario zoals beschreven in de negentiger jaren, had de zuidwaartse verspreiding rond 1500 v. Chr. het Centraal Afrikaanse regenwoud bereikt, en rond 500 v. Chr. de zuidelijke Savanne, terwijl de oostwaartse verspreiding rond 1000 v. Chr. de Grote Meren bereikte, en zich van daaruit verder uitbreidde, daar de rijke omgeving dichte populaties ondersteunde. Mogelijke verplaatsingen van kleine groepen naar het zuidoosten vanuit het gebied van de Grote Meren kunnen sneller zijn gegaan, met aanvankelijk wijdverspreide nederzettingen aan de kust en bij rivieren, vanwege de verhoudingsgewijs barre landbouwomstandigheden in gebieden die verder van water verwijderd waren. Recente archeologische en linguïstische bewijzen over volksverhuizingen suggereren dat pionierende groepen delen van het moderne KwaZulu-Natal in Zuid-Afrika ergens vóór de 3e eeuw na Chr. langs de kust zouden hebben bereikt, en de moderne Noordkaap tegen 500 na Chr.
Onder de hypothese van de Bantoe-expansiemigratie zouden verschillende Bantoe sprekende volkeren vele vroegere bewoners hebben geassimileerd en/of verdrongen, waarbij slechts enkele moderne volkeren, zoals de Pygmeeën in Centraal Afrika, de Hadza in Noord Tanzania, en verschillende Khoisan bevolkingsgroepen in zuidelijk Afrika, een autonoom bestaan behielden tot in het tijdperk van het Europese contact. Archeologisch bewijsmateriaal getuigt van hun aanwezigheid in gebieden die later door Bantoe-sprekenden werden bezet. Bantoesprekende migranten zouden ook hebben samengewerkt met enkele Afro-Aziatische groepen in het zuidoosten (hoofdzakelijk Koesjitisch), alsook met Nilotische en Centraal-Soedanisch sprekende groepen. De veeterminologie die in gebruik is bij de relatief weinige moderne Bantoe-pastoralistengroepen suggereert dat de verwerving van vee wellicht afkomstig was van Koesjitisch sprekende buren. Linguïstisch bewijsmateriaal wijst er ook op dat de gewoonten van het melken van vee rechtstreeks werden gemodelleerd naar Koesjitische culturen in het gebied. De terminologie van het vee in de Bantoetalen van zuidelijk Afrika verschilt van die van de meer noordelijk gelegen Bantoe-sprekende volkeren. Een recente suggestie is dat Koesjitisch-sprekenden eerder naar het zuiden waren getrokken en in wisselwerking stonden met de meest noordelijke Khoisan-sprekenden, die vee van hen verwierven, en dat de vroegst aangekomen Bantoe-sprekenden op hun beurt hun eerste vee kregen van Koesjitisch-beïnvloedde Khwe-sprekenden. Volgens deze hypothese heeft een grotere latere Bantoe-sprekende immigratie vervolgens die zuidelijkste uitbreiding van het verspreidingsgebied van de Koesjitisch-sprekenden verdrongen of geassimileerd.
Latere geschiedenisEdit
Het Bantoe-koninkrijk Kongo, c. 1630
Het Bantoe-koninkrijk Kongo, c. 1630 Het Bantoe-koninkrijk Kongo, c. 1630
Tussen de 9e en 15e eeuw ontstonden er Bantoe-sprekende staten in het gebied van de Grote Meren en in de savanne ten zuiden van het Centraal-Afrikaanse regenwoud. Niet ver van de Mutirikiwi-rivier bouwden de Monomatapa-koningen het Great Zimbabwe-complex, een beschaving die afstamt van het Kalangavolk. Vergelijkbare vindplaatsen in Zuidelijk Afrika zijn Bumbusi in Zimbabwe en Manyikeni in Mozambique.
Vanaf de 12e eeuw nam het proces van staatsvorming onder Bantoevolkeren in frequentie toe. Dit was waarschijnlijk het gevolg van de bevolkingsdichtheid (die leidde tot meer gespecialiseerde arbeidsverdeling, met inbegrip van militaire macht, terwijl emigratie moeilijker werd); van technologische ontwikkelingen in de economische activiteit; en van nieuwe technieken in de politiek-spirituele ritualisering van het koningschap als de bron van nationale kracht en gezondheid.Enkele voorbeelden van dergelijke Bantoe-staten zijn: in Centraal-Afrika, het Koninkrijk Kongo, het Koninkrijk Kuba, het Lunda-Rijk, het Luba-Rijk, Tooro, Bunyoro, Buganda, Busoga, Rwanda, Boeroendi, Ankole en in Zuidelijk Afrika, het Mutapa-Rijk, het Zoeloe-Rijk, het Ndebele-Rijk, Mapungubwe, het Koninkrijk Butua, Maravi, Danamombe, Khami, Naletale, het Koninkrijk Zimbabwe en het Rozwi-Rijk.
Aan de kust van Oost-Afrika ontwikkelde zich een gemengde Bantoe-gemeenschap door contact met islamitische Arabische en Perzische handelaren, waarbij Zanzibar een belangrijke rol speelde in de slavenhandel in de Indische Oceaan.De Swahili-cultuur die uit deze uitwisselingen ontstond, vertoont veel Arabische en Islamitische invloeden die men niet terugvindt in de traditionele Bantoe-cultuur, net als de vele Afro-Arabische leden van het Bantoe-Swahili-volk. De oorspronkelijke taalgemeenschap van het Bantu Swahili is gecentreerd in de kuststreken van Zanzibar, Kenia en Tanzania – een kuststrook die bekend staat als de Swahilikust – en bevat als gevolg van deze interacties veel Arabische leenwoorden.De Bantoe-migraties, en eeuwen later, de slavenhandel over de Indische Oceaan, brachten Bantoe-invloed naar Madagascar, de Malagassiërs vertoonden Bantoe-vermenging, en hun Malagassische taal Bantoe-leningen.Tegen de 18e en 19e eeuw nam de stroom Zanj (Bantoe)-slaven uit Zuidoost-Afrika toe met de opkomst van het Omaanse Sultanaat van Zanzibar, gevestigd op Zanzibar, Tanzania. Met de komst van de Europese kolonialisten kwam het Sultanaat van Zanzibar in een direct handelsconflict en in concurrentie met de Portugezen en andere Europeanen langs de Swahilikust, wat uiteindelijk leidde tot de val van het Sultanaat en het einde van de slavenhandel aan de Swahilikust in het midden van de 20e eeuw.