Theorie van de morele gevoelens
In 1751 werd Smith hoogleraar logica aan de universiteit van Glasgow en het jaar daarop hoogleraar moraalfilosofie. Acht jaar later publiceerde hij zijn Theory of Moral Sentiments (theorie van de morele gevoelens). Smith’s centrale notie in dit werk is dat morele principes sociaal gevoel of sympathie als hun basis hebben. Sympathie is een gemeenschappelijk of analoog gevoel dat een individu kan hebben met de affecties of gevoelens van een ander persoon. De bron van dit medegevoel is niet zozeer iemands waarneming van de geuite emotie van een ander, maar veeleer iemands gedachte over de situatie waarmee de ander wordt geconfronteerd. Sympathie vereist gewoonlijk kennis van de oorzaak van de te delen emotie. Als iemand de hartstochten van een ander goedkeurt als passend bij hun voorwerpen, dan sympathiseert hij daarmee met die persoon.
Sympathie is de basis voor iemands oordeel over de gepastheid en verdienste van de gevoelens en handelingen die uit deze gevoelens voortkomen. Als de affecties van de persoon die bij een situatie betrokken is, analoog zijn aan de emoties van de toeschouwer, dan zijn die affecties gepast. De verdienste van een gevoel of een handeling die uit een gevoel voortkomt, is de beloning die het waard is. Als een gevoel of een handeling het waard is beloond te worden, dan heeft het morele verdienste. Het besef van verdienste vloeit voort uit het meeleven met de dankbaarheid van de persoon die door de handeling wordt begunstigd. Het besef van verdienste is dus een afgeleide van het gevoel van dankbaarheid dat in de situatie tot uiting komt bij degene die geholpen is.
Smith waarschuwt dat ieder mens onpartijdig moet zijn in zijn oordeel over zijn eigen gevoelens en gedrag. Smith is zich bewust van de menselijke neiging om de eigen morele tekortkomingen over het hoofd te zien en van het zelfbedrog waaraan individuen zich vaak schuldig maken, en stelt dat ieder mens zijn eigen gevoelens en gedrag met dezelfde strengheid moet onderzoeken als wanneer hij die van anderen in ogenschouw neemt. Zo’n onpartijdige beoordeling is mogelijk omdat het geweten van een mens hem in staat stelt zijn eigen gevoelens te vergelijken met die van anderen. Geweten en sympathie vormen dus samen een morele leidraad voor de mens, zodat hij zijn eigen gevoelens kan beheersen en gevoelig kan zijn voor de affecties van anderen.